ECLI:NL:RBDHA:2023:7772

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
NL23.12805
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van kennelijke ongegrondheid en veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 mei 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had op 3 april 2023 een asielaanvraag ingediend, nadat eerdere aanvragen waren afgewezen of buiten behandeling waren gesteld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser geen relevante omstandigheden had aangevoerd die zijn recht op een asielvergunning konden onderbouwen. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat zijn aanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond is afgewezen en dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn sociaaleconomische omstandigheden in Marokko, die volgens hem onder artikel 3 van het EVRM vallen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de sociaaleconomische omstandigheden van eiser niet voldoende zijn om te concluderen dat hij recht heeft op een asielvergunning, aangezien deze omstandigheden niet onder de definitie van ernstige schade vallen zoals bedoeld in de Kwalificatierichtlijn. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat eiser afkomstig is uit een veilig land van herkomst en dat zijn aanvraag mogelijk is ingediend om uitzetting te voorkomen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser verworpen en het beroep ongegrond verklaard. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.12805

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Dam).

ProcesverloopBij besluit van 20 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 2001. Op 23 maart 2019 heeft eiser voor het eerst asiel aangevraagd in Nederland. Bij besluit van 19 juni 2019 is deze aanvraag buiten behandeling gesteld. Op 6 juli 2019 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 12 november 2019 is deze aanvraag buiten behandeling gesteld en is er een terugkeerbesluit genomen. Op 16 mei 2022 heeft eiser weer asiel aangevraagd. Deze aanvraag is bij besluit van 16 juni 2022 buiten behandeling gesteld. Hierbij is eiser een inreisverbod opgelegd. Op 3 april 2023 heeft eiser voor de vierde maal asiel aangevraagd. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Marokko niets heeft en geen toekomst ziet voor zichzelf. Ook is zijn vader overleden en heeft of wil hij geen contact met zijn moeder.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder het volgende relevante element:
- identiteit, nationaliteit en herkomst.
Dit element heeft verweerder geloofwaardig gevonden. Het overige dat eiser heeft aangevoerd heeft verweerder niet aangemerkt als relevant element omdat het niet raakt aan vluchtelingschap of artikel 3 van het EVRM. [1] Verweerder heeft eisers asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond omdat hij geen omstandigheden naar voren heeft gebracht die relevant zijn voor de vraag of hij recht heeft op een asielvergunning. Ook is eiser afkomstig uit een veilig land van herkomst en heeft eiser zijn aanvraag alleen ingediend om uitzetting uit te stellen of te voorkomen. [2]
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
3. Eiser meent dat zijn aanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond is afgewezen. In het bestreden besluit is getoetst aan artikel 3 van het EVRM, waardoor niet tegengeworpen had mogen worden dat eiser geen omstandigheden naar voren heeft gebracht die relevant zijn voor de vraag of hij recht heeft op een asielvergunning. [3] Daarnaast is onterecht tegengeworpen dat eiser zijn aanvraag alleen heeft ingediend om uitzetting uit te stellen of te voorkomen. Ook heeft verweerder eiser niet mogen tegenwerpen dat hij nog contacten zal hebben in Marokko die hem een zachte landing kunnen bezorgen. Verder heeft verweerder het besluit onvoldoende gemotiveerd omdat niet is ingegaan op de zienswijze over artikel 4 van het Handvest [4] en artikel 3 van het EVRM. Ten slotte is onterecht een vertrektermijn onthouden en verwezen naar het eerder opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod. Het besluit van 12 november 2019 kan niet als terugkeerbesluit worden aangemerkt omdat hierin alleen staat dat eiser Nederland moet verlaten, niet de andere lidstaten, en er niet in staat dat de terugkeerverplichting ziet op Marokko. Eiser heeft de beschikkingen in de eerdere procedures niet ontvangen waardoor hij niet op de hoogte was van het opgelegde inreisverbod. Dit had gepubliceerd moeten worden in de Staatscourant.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank oordeelt dat verweerder eisers aanvraag heeft kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond. Ten eerste heeft verweerder eiser mogen tegenwerpen dat hij geen omstandigheden naar voren heeft gebracht die relevant zijn voor de vraag of hij recht heeft op een asielvergunning. Dat verweerder in reactie op de zienswijze ingaat op een eventuele situatie van vergaande materiële deprivatie bij terugkeer doet hier niet aan af. Hoewel slechte sociaaleconomische omstandigheden onder de reikwijdte van artikel 3 van het EVRM kunnen vallen, hebben deze motieven geen raakvlak met vluchtelingschap als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of met ernstige schade als bedoeld in de Kwalificatierichtlijn. [5] Niet elke schending van artikel 3 van het EVRM kan geclassificeerd worden als ernstige schade in de zin van de Kwalificatierichtlijn, omdat ernstige schade altijd moet voortvloeien uit gedragingen van derden. [6] Bij sociaaleconomische omstandigheden is in het algemeen geen ‘dader’ aan te wijzen. De situatie van eiser verschilt daarmee van de situatie van de vreemdeling in de aangehaalde uitspraak van zittingsplaats Zwolle. De vreemdeling in die zaak deed een beroep op een schending van artikel 3 van het EVRM die wél onder ernstige schade in de zin van de Kwalificatierichtlijn valt, namelijk onevenredige bestraffing.
4.1
Verweerder heeft ook mogen concluderen dat eiser zijn aanvraag alleen heeft ingediend om uitzetting uit te stellen of te voorkomen. In de beroepsgronden is aangevoerd dat eisers eerdere aanvragen niet in behandeling zijn genomen en de huidige aanvraag de eerste aanvraag is die inhoudelijk is afgedaan. Dat de eerdere aanvragen niet inhoudelijk zijn beoordeeld, doet er niet aan af dat er wel besluiten zijn genomen op die aanvragen waarin eiser is opgedragen om Nederland te verlaten. Verweerder heeft ook mogen overwegen dat juist het feit dat eiser de inhoudelijke behandeling van zijn eerdere procedures niet heeft afgewacht, bijdraagt aan het vermoeden dat zijn huidige aanvraag is ingediend om uitzetting te voorkomen. Ook heeft verweerder hierbij mogen betrekken dat eiser zijn huidige aanvraag pas heeft ingediend nadat hij in bewaring was gesteld. De stelling in de beroepsgronden dat terugkeer voor eiser concreet werd toen hij in bewaring werd gesteld, draagt alleen maar verder bij aan het vermoeden dat de aanvraag is ingediend om terugkeer uit te stellen.
4.2
Verweerder heeft eisers aanvraag ook kennelijk ongegrond mogen verklaren op de grond dat hij afkomstig is uit een veilig land van herkomst. Verweerder heeft kunnen concluderen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Marokko in zijn geval geen veilig land van herkomst is. Eiser heeft namelijk, zoals hiervoor al overwogen, alleen sociaaleconomische motieven naar voren gebracht die niet kunnen leiden tot een asielvergunning. Of verweerder wel of niet terecht heeft overwogen dat eiser in Marokko nog enige contacten heeft, behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking.
5. Eiser wijst er terecht op dat artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM niet op slavernij en gedwongen arbeid zien, zoals gesteld in het bestreden besluit. Maar de rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hierdoor sprake is van een motiveringsgebrek. De rechtbank overweegt dat het erop lijkt dat verweerder per abuis artikel 4 van het EVRM heeft gelezen waar eiser in de zienswijze heeft verwezen naar artikel 4 van het Handvest. Maar verweerder is voldoende gemotiveerd ingegaan op het argument dat eiser heeft gemaakt met zijn verwijzing naar artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM, namelijk dat hij bij terugkeer naar Marokko in een situatie van vergaande materiële deprivatie terecht zal komen.
6. Ten aanzien van de stelling van eiser dat het besluit van 12 november 2019 niet als geldig terugkeerbesluit kan worden aangemerkt en hierop geen inreisverbod gebaseerd had mogen worden in het besluit van 16 juni 2022, oordeelt de rechtbank als volgt. De besluiten van 12 november 2019 en 16 juni 2022 staan al in rechte vast, waardoor in deze procedure niet getoetst wordt of aan die besluiten een gebrek kleeft waardoor deze onrechtmatig zijn. Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat het inreisverbod op 20 juni 2022 bekend is gemaakt in de Staatscourant. [7] Wat betreft de stelling van eiser dat hem geen vertrektermijn kon worden onthouden, overweegt de rechtbank dat verweerder alleen al op basis van het afwijzen van de aanvraag als kennelijk ongegrond een vertrektermijn aan eiser mocht onthouden. [8] Deze beroepsgrond kan gelet hierop dan ook niet slagen.
Wat is de conclusie?
7. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser mogen afwijzen als kennelijk ongegrond en heeft mogen verwijzen naar het eerder opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr.M.C. Bakker, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie artikel 30b, eerste lid, onder a, b en f, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Zie de uitspraak van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, op 2 december 2021, ECLI:NL:RBOVE:2021:4529.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Zie voor een uitgebreidere toelichting hierop de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch, op 10 november 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:11631, r.o. 15 tot en met 18.
6.Zie artikel 6 van de Kwalificatierichtlijn.
7.Zie Staatscourant 2022 nr. 16493, p. 4, vierde alinea van onder.
8.Zie artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw.