ECLI:NL:RBDHA:2023:7770

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
NL23.12300 en NL23.12301
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige homoseksuele relatie en nieuwe werkinstructie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 mei 2023 uitspraak gedaan in een procedure over de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, een Iraakse nationaliteit, had een opvolgende asielaanvraag ingediend op basis van zijn homoseksualiteit. De rechtbank behandelde het beroep van eiser, die bijgestaan werd door zijn gemachtigde, en een verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser had eerder asiel aangevraagd, maar deze aanvragen waren afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag van eiser terecht als kennelijk ongegrond had afgewezen. De rechtbank vond dat de staatssecretaris de homoseksuele relatie van eiser met zijn partner ongeloofwaardig had kunnen achten, mede omdat eiser tegenstrijdige verklaringen had afgelegd over het begin van de relatie. Eiser had ook nieuwe verklaringen overgelegd ter onderbouwing van zijn seksuele gerichtheid, maar de rechtbank oordeelde dat deze onvoldoende waren om de eerdere afwijzingen te weerleggen. De rechtbank concludeerde dat de nieuwe werkinstructie niet als beleidswijziging kon worden aangemerkt en dat eiser niet had aangetoond waarom dit tot een andere beoordeling van zijn aanvraag zou moeten leiden. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.12300 en NL23.12301

uitspraak van de enkelvoudige kamer / voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], eiser / verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E.R. Hagenaars),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Dam).

ProcesverloopBij besluit van 20 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij verzocht om een voorlopige voorziening
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 23 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen O.M. Karim. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1997 en heeft de Iraakse nationaliteit. Op 18 november 2015 heeft eiser voor het eerst asiel aangevraagd in Nederland. Bij besluit van 9 februari 2017 is deze asielaanvraag afgewezen als ongegrond. Dit besluit is bij uitspraak van de hoogste bestuursrechter op 27 juli 2017 in rechte vast komen te staan. Op 24 juli 2018 heeft eiser opnieuw asiel aangevraagd. Bij besluit van 22 maart 2019 is deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is bij uitspraak van de rechtbank Den Haag op 18 april 2019 in rechte vast komen te staan. In de huidige zaak heeft eiser op 9 september 2021 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Eiser doet een beroep op de vernieuwde werkinstructie over het horen en beslissen in zaken waarin LHBTI-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd. Ook heeft eiser nieuwe verklaringen van zichzelf en van derden overgelegd ter onderbouwing van zijn homoseksualiteit.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • de gestelde liefdesrelatie met [naam];
  • het standpunt van betrokkene dat de vernieuwde werkinstructie 2018/9 tot een andere beoordeling van zijn gestelde homoseksuele geaardheid leidt.
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig gevonden. De overige elementen heeft verweerder ongeloofwaardig gevonden. In eisers eerdere procedures is zijn homoseksualiteit al ongeloofwaardig geacht. Volgens verweerder is eiser er niet in geslaagd om in de huidige procedure anders te overtuigen. Eiser heeft onduidelijk en tegenstrijdig verklaard over hoe en wanneer de liefdesrelatie tussen hem en [naam] is ontstaan. De gestelde partner van eiser is ook gehoord, en heeft tegenstrijdig verklaard met de verklaringen van eiser. Dat eiser en zijn gestelde partner samenwonen, maakt volgens verweerder nog niet dat uitgegaan moet worden van een liefdesrelatie. De overgelegde verklaringen van derden zijn volgens verweerder onvoldoende om de seksuele gerichtheid van eiser alsnog geloofwaardig te achten. Ten slotte is de vernieuwde werkinstructie niet aan te merken als beleidswijziging en heeft eiser niet voldoende aangetoond waarom dit tot een andere beoordeling van zijn seksuele gerichtheid zou moeten leiden. Verweerder concludeert dat eisers aanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond. [1]
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
3. De tegenstrijdigheden over het ontstaan van de relatie hadden volgens eiser niet tegengeworpen mogen worden. Voor eiser is het wel degelijk mogelijk om van een liefdesrelatie te spreken terwijl één van de twee personen niet op de hoogte is van de gevoelens van de ander. Ook hebben eiser en zijn partner niet tegenstrijdig verklaard over wanneer zij elkaar ontmoet hebben. Augustus en september liggen dicht bij elkaar, waardoor begrijpelijk is dat hier verschillend over verklaard is. Eiser onderkent dat het samenwonen op zich niet hoeft te betekenen dat er sprake is van een liefdesrelatie, maar geeft aan dat dit in het licht van andere verklaringen over zijn relatie anders gezien moet worden. Verder rust op homoseksualiteit een groot taboe in de culturele achtergrond van eiser en zijn partner, waardoor niet meer dan begrijpelijk is dat alleen hun beste vriend op de hoogte is van hun relatie. Ten slotte gaat dat wat in het besluit is opgenomen over de nieuwe werkinstructie volgens eiser te ver en wijst eiser op de inhoud van het rapport ‘Trots of Schaamte’.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
De relatie met [naam]
4. De rechtbank oordeelt dat verweerder eisers homoseksuele relatie met [naam] ongeloofwaardig heeft kunnen vinden. Verweerder heeft hierbij mee mogen wegen dat eiser onduidelijk en tegenstrijdig heeft verklaard over het begin van zijn relatie met [naam]. Dat het voor eiser wel mogelijk is om van een liefdesrelatie te spreken terwijl één van de twee personen niet op de hoogte is van de gevoelens van de ander, doet hier niet aan af. Dit verklaart namelijk nog niet waarom eiser verschillende beginpunten van de liefdesrelatie heeft genoemd. Zo heeft hij eerst gezegd dat de liefdesrelatie begonnen is op 28 september 2019. [2] Maar later zegt hij dat hij zeker wist dat hij een relatie met [naam] aan wilde gaan, toen hij bij hem ging wonen in december 2020. [3] Daarna verklaart eiser dat zij op dat moment al een sterke liefdesrelatie hadden. Wanneer hij hiermee geconfronteerd wordt, zegt hij dat hij geen specifieke datum kan geven. Vervolgens noemt hij opnieuw 28 september 2019 als datum en verklaart hij dat hij op die datum zijn gevoelens heeft geuit aan [naam] en zij vanaf dat moment een liefdesrelatie hadden. [4] Verweerder heeft hieruit mogen concluderen dat eiser onduidelijk en tegenstrijdig heeft verklaard over het begin van zijn relatie met [naam].
4.1
Ten aanzien van de tegenstrijdigheden tussen de verklaringen van eiser en de verklaringen van [naam], oordeelt de rechtbank als volgt. Hoewel te volgen is dat eiser en [naam] de exacte data rondom het ontmoeten van elkaar en het beginnen van de relatie niet meer weten, mag verwacht worden dat zij deze data wel ongeveer aan kunnen geven en hierover hetzelfde verklaren. Uit de verklaring van eiser dat de relatie begon op 28 september 2019 en van [naam] dat de relatie begon in november 2019, heeft verweerder kunnen concluderen dat zij tegenstrijdig verklaard hebben over het beginpunt van hun relatie. Hierbij weegt mee dat eiser en [naam] ook tegenstrijdig hebben verklaard over het moment waarop hun seksuele relatie begon. [naam] heeft verklaard dat dit begon tegelijkertijd met het begin van de liefdesrelatie in november 2019, terwijl eiser heeft verklaard dat dit pas begon acht à negen maanden nadat zij elkaar hebben ontmoet.
4.2
In de beroepsgronden is gesteld dat het samenwonen van eiser en [naam] in samenhang met dat wat eiser gedurende de procedure over de relatie heeft verklaard, ook anders beoordeeld kan worden. Nu hierbij niet is gespecificeerd op welke wijze dit anders gezien zou kunnen en moeten worden door verweerder, kan deze beroepsgrond niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
4.3
Ook de stelling dat niet meer dan begrijpelijk is dat enkel de beste vriend van eiser en [naam] op de hoogte is van hun relatie, kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Aan eiser is namelijk in het besluit niet tegengeworpen dat dit onbegrijpelijk zou zijn.
Nieuwe werkinstructie
5. In de beroepsgronden is gesteld dat wat in het bestreden besluit is opgenomen over de relevantie van de nieuwe werkinstructie te ver gaat. Ook is verwezen naar het rapport ‘Trots of Schaamte’. Eiser heeft in de beroepsgronden niet onderbouwd waarom hetgeen in het bestreden besluit staat over de nieuwe werkinstructie te ver zou gaan. Op de zitting is toegelicht dat eiser in zijn eerdere asielprocedure beoordeeld is volgens de WI 2015/9, en verweerder daarom in de huidige procedure niet alleen de relatie van eiser had moeten beoordelen maar ook de overige thema’s in de nieuwe werkinstructie had moeten uitvragen. Maar zoals verweerder ter zitting terecht heeft gesteld, vormen de werkinstructies 2018/9 en 2019/17 geen beleidswijziging ten aanzien van de WI 2015/9 op basis waarvan eisers eerdere asielaanvraag is beoordeeld. [5] De nieuwe werkinstructies zijn op zichzelf dan ook niet aan te merken als nieuw element op basis waarvan verweerder eiser opnieuw moest horen over alle aspecten met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid. Hoewel de WI 2015/9 in bepaalde gevallen onjuist is uitgelegd en toegepast waardoor teveel nadruk werd gelegd op de termen ‘bewustwordingsproces’ en ‘zelfacceptatie’, is het aan de vreemdeling om in een opvolgende aanvraag aan te voeren dat dit in zijn geval gebeurd is. [6] Eiser heeft dit niet aangevoerd en heeft ook niet concreet aangegeven welke punten uit de nieuwe werkinstructie tot een andere uitkomst zouden moeten leiden ten opzichte van zijn eerdere asielaanvraag. Ook heeft eiser niet onderbouwd wat de relevantie van het rapport ‘Trots of Schaamte’ is in zijn individuele zaak. Deze beroepsgronden kunnen dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Wat is de conclusie?
6. Verweerder heeft kunnen concluderen dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft de aanvraag af kunnen wijzen als kennelijk ongegrond.
7. Het beroep is ongegrond. Nu met deze uitspraak op het beroep wordt beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr.M.C. Bakker, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw.
2.Zie onderaan pagina 7 van het verslag gehoor opvolgende aanvraag.
3.Zie pagina 10 van het verslag gehoor opvolgende aanvraag.
4.Zie onderaan pagina 10 en bovenaan pagina 11 van het verslag gehoor opvolgende aanvraag.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) op 12 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1885, r.o. 6.6.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling op 12 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1885, r.o. 6.4.5