In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Gambiaanse asielzoeker, eiser, opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel is gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 26 mei 2023 behandeld, waarbij eiser via telehoren aanwezig was vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, terwijl zijn gemachtigde en een tolk in de rechtbank in Groningen aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en heeft de gronden voor de bewaring beoordeeld.
De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring terecht is opgelegd op basis van de b-grond van artikel 59b van de Vw. De rechtbank oordeelt dat er voldoende risico is op onttrekking aan het toezicht, gezien de omstandigheden van eiser, waaronder zijn eerdere afwezigheid bij vertrekgesprekken en zijn weigering om terug te keren naar Gambia. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen en dat hij niet over identificerende documenten beschikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de bewaring, zoals genoemd in de Vreemdelingenwet, voldoende zijn gemotiveerd door verweerder.
De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen aanleiding is om een lichter middel dan de maatregel van bewaring toe te passen, ondanks de medische klachten van eiser. De rechtbank heeft geoordeeld dat de medische en psychische voorzieningen in het detentiecentrum voldoende zijn en dat verweerder voldoende voortvarend handelt in de asielprocedure. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.