Uitspraak
RECHTBANK Den Haag
gedaagde, hierna te noemen: de Staat,
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
€ 3.413,00 (1,0 punt × tarief VII x € 3.413 )
Rechtbank Den Haag
In deze zaak vordert Ingenhousz Institute B.V. (hierna: Ingenhousz) dat de rechtbank verklaart dat de Staat der Nederlanden onrechtmatig heeft gehandeld door een onjuiste referentieperiode te hanteren bij de beoordeling van aanvragen voor coronasteun. Ingenhousz stelt dat deze referentieperiode niet eerlijk was en dat dit heeft geleid tot schade. De rechtbank oordeelt echter dat Ingenhousz niet ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat zij de mogelijkheid had om bezwaar te maken tegen de besluiten van de Staat via de bestuursrechtelijke rechtsgang. De rechtbank benadrukt dat de aanvragen van Ingenhousz voor steun op basis van de NOW- en TVL-regelingen zijn afgewezen, en dat zij in dat kader haar bezwaren had moeten voorleggen aan de bestuursrechter. De rechtbank concludeert dat, aangezien de aanvragen op goede gronden zijn afgewezen, Ingenhousz geen belang heeft bij de beoordeling van haar vordering. De rechtbank verklaart Ingenhousz niet-ontvankelijk en veroordeelt haar in de proceskosten.