ECLI:NL:RBDHA:2023:7737

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
NL23.3307
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en risico op indirect refoulement in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische vluchteling, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De Staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 28 februari 2023, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat er bij overdracht naar Zweden een risico op indirect refoulement zou bestaan. De eiser stelde dat hij bij terugkeer naar Zweden zou worden uitgezet naar de Verenigde Arabische Emiraten, die hem vervolgens naar Syrië zouden terugsturen. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet had aangetoond dat hij onder het beschermingsbeleid van Zweden viel en dat de Zweedse asielprocedure niet effectief zou zijn. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had voldaan aan zijn bewijslast en dat er geen aanleiding was voor de Staatssecretaris om de asielaanvraag in behandeling te nemen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen proceskostenveroordeling zou plaatsvinden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 13 maart 2023, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.3307
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Talsma).

Procesverloop

Bij besluit van 2 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.3308, op 28 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Garabetian. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland vastgesteld dat Zweden verantwoordelijk is en daarom bij Zweden een verzoek om terugname gedaan. Zweden heeft dit verzoek aanvaard.
Risico op indirect refoulement
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser geen stukken heeft overgelegd over de Zweedse asielprocedure. Het is onduidelijk waarom zijn asielaanvraag is afgewezen en of hij moet terugkeren naar Damascus. Daarom heeft eiser volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat bij overdracht naar Zweden een risico is op indirect refoulement.
3. Eiser voert aan dat sprake is op een risico op indirect refoulement als hij wordt teruggestuurd naar Zweden. Zweden zal hem namelijk uitzetten aan de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) en de VAE hebben laten weten dat hij daar niet meer naar toe kan. Er is een risico dat eiser zal worden uitgezet naar Syrië. Dat volgt ook uit het informatiebericht 2020/103. Bij een nieuw besluit zal Zweden hem daarnaartoe uitzetten. Uit uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem1 en Utrecht2 volgt dat verweerder alle twijfel over risico op indirect refoulement moet wegnemen bij overdracht aan Zweden. De stelling van verweerder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een risico op indirect
refoulement is daarvoor onvoldoende.
Wettelijk kader
4. Eiser stelt dat er sprake is van een reëel risico op refoulement bij terugkeer naar Zweden, gelet op een verschil in beschermingsbeleid tussen Zweden en Nederland aangaande Syrische vluchtelingen. Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 juli 20223 volgt dat de bewijslast om een reëel risico op refoulement aannemelijk te maken bij eiser ligt.
5. Om aan de bewijslast te voldoen moet hij ten eerste algemene informatie overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in de verantwoordelijke lidstaat evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Dat evidente en fundamentele verschil moet erin gelegen zijn dat op voorhand duidelijk is – dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag – dat eiser in de verantwoordelijke lidstaat op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgt, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Alleen dan kan wegens het verschil in beschermingsbeleid sprake zijn van een fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid in de zin van het Jawo-arrest, punt 91 tot 93, haalt.
6. Daarnaast volgt uit de uitspraken van 6 juli 2022 dat eiser concrete aanknopingspunten naar voren moet brengen die erop wijzen dat niet alleen het bestuursorgaan, maar ook de rechter in de verantwoordelijke lidstaat hem niet zal beschermen tegen refoulement, omdat die het door de lidstaat gevoerde beleid niet afkeurt. Dit kan eiser in de eerste plaats doen door een voor hem negatieve uitspraak van de hoogste rechter van Zweden te overleggen, waaruit volgt dat die rechter van oordeel is dat hij kan terugkeren naar Syrië. Eiser kan dat in de tweede plaats doen door algemene informatie te overleggen waaruit volgt dat de rechterlijke procedure in Zweden niet effectief is. Van eiser kan namelijk niet worden gevraagd in zijn eigen asielprocedure rechtsmiddelen aan te wenden die niet effectief zijn. Wanneer eiser aan de bewijslast heeft voldaan is het aan de staatssecretaris om alle twijfel over een mogelijk risico bij overdracht weg te nemen.
Oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van Zweden niet meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat hij bij terugkeer zal worden uitgezet naar Syrië wegens een verschil in
1. Uitspraak van 9 november 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:6311.
2 Uitspraak van 16 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:13647.
beschermingsbeleid tussen Zweden en Nederland. Eiser heeft niet voldaan aan zijn bewijslast om twijfel te doen ontstaan over het reële risico op refoulement. Eiser heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat hij onder het beschermingsbeleid van Zweden ten aanzien van Syriërs valt, waardoor hij uitgezet zal worden naar Syrië omdat de regio Damascus door Zweden als een veilig deel van Syrië wordt beschouwd. In de uitspraken waar eiser naar verwijst in zijn beroepsgronden hebben de betrokken vreemdelingen dat wel gedaan. Eiser heeft weliswaar enkele stukken van zijn Zweedse asielprocedure overgelegd, maar deze stukken heeft eiser niet vertaald. Uit de stukken valt niet af te leiden waarom de asielaanvraag van eiser is afgewezen. Het is daarom niet duidelijk of de afwijzing is gebaseerd op het beschermingsbeleid van Zweden ten aanzien van Syriërs of vanwege een andere reden. Dit heeft verweerder eiser kunnen tegenwerpen. Ook heeft eiser niet onderbouwd dat hij terug zal worden gestuurd naar Syrië. De rechtbank volgt het ter zitting toegelichte standpunt van verweerder dat de overgelegde brief van de VAE van 1 november 2021 waarin een aanvraag voor een humanitaire vergunning is afgewezen onvoldoende aanleiding geeft om aan te nemen dat hij teruggestuurd zal worden naar Syrië. Ook heeft eiser niet onderbouwd dat hij valt onder de situaties genoemd in het Informatiebericht 2020/103.
8. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiser niet heeft voldaan aan zijn bewijslast, waardoor het nu niet aan verweerder is om alle twijfel over een mogelijk risico bij overdracht weg te nemen. Verweerder heeft geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra
- Foppen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 maart 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.