ECLI:NL:RBDHA:2023:7737
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag en risico op indirect refoulement in het kader van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische vluchteling, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De Staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 28 februari 2023, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.
De rechtbank overwoog dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat er bij overdracht naar Zweden een risico op indirect refoulement zou bestaan. De eiser stelde dat hij bij terugkeer naar Zweden zou worden uitgezet naar de Verenigde Arabische Emiraten, die hem vervolgens naar Syrië zouden terugsturen. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet had aangetoond dat hij onder het beschermingsbeleid van Zweden viel en dat de Zweedse asielprocedure niet effectief zou zijn. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had voldaan aan zijn bewijslast en dat er geen aanleiding was voor de Staatssecretaris om de asielaanvraag in behandeling te nemen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen proceskostenveroordeling zou plaatsvinden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 13 maart 2023, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.