ECLI:NL:RBDHA:2023:7735

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
NL22.25505
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een faciliterend visum op grond van de Verblijfsrichtlijn en de beoordeling van een duurzame relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Turkse nationaliteit houder, en de minister van Buitenlandse Zaken, die als verweerder optreedt. Eiser had een aanvraag ingediend voor een faciliterend visum op basis van de Verblijfsrichtlijn, maar deze aanvraag werd door verweerder ten onrechte behandeld als een aanvraag voor een visum kort verblijf. Het primaire besluit van 20 juni 2022, waarin de visumaanvraag werd afgewezen, werd door verweerder in het bestreden besluit van 17 november 2022 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 26 april 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Eiser voerde aan dat verweerder ten onrechte geen duurzame relatie tussen hem en zijn Bulgaarse referente heeft aangenomen. Hij onderbouwde zijn stelling met chatgesprekken, foto's en andere bewijsstukken. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen deugdelijk bewezen duurzame relatie was, omdat eiser en referente niet voor minimaal zes maanden samen hebben gewoond en de overgelegde bewijsstukken onvoldoende waren.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit op een ander rechtsgevolg gericht was dan het primaire besluit en dat het primaire besluit rechtens onjuist was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, verklaarde het bezwaar gegrond en herroepte het primaire besluit. Tevens kende de rechtbank eiser een proceskostenvergoeding toe van in totaal € 2.271,-, inclusief het griffierecht van € 184,-. De rechtbank oordeelde dat de rechtsgevolgen van de weigering van het faciliterende visum voor het overige in stand blijven, omdat deze op goede gronden was geweigerd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.25505

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Erik),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. E.S. Fakili).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2022 (primaire besluit) heeft verweerder de visumaanvraag van eiser afgewezen.
Bij besluit van 17 november 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 26 april 2023 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1985 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser wenst verblijf in Nederland bij mevrouw [naam] (referente), die de Bulgaarse nationaliteit heeft. Eiser en referente stellen een duurzame relatie met elkaar te hebben.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit de aanvraag van eiser om een faciliterend visum op grond van de Verblijfsrichtlijn [1] behandeld als een aanvraag voor een visum kort verblijf. Verweerder heeft bij het primaire besluit het visum kort verblijf geweigerd, omdat het doel en de omstandigheden inzake het verblijf onvoldoende duidelijk waren en verweerder gerede twijfel had over de tijdige terugkeer van eiser naar Turkije. Eerst bij het bestreden besluit is de aanvraag vervolgens behandeld als een aanvraag voor een faciliterend visum. Verweerder heeft het faciliterende visum geweigerd, omdat eiser niet kwalificeert als ‘familielid’ in de zin van artikel 2 van de Verblijfsrichtlijn in combinatie met artikel 8.7 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Meer in het bijzonder concludeerde verweerder dat geen sprake is van een duurzame relatie tussen eiser en referente, zoals bedoeld in artikel 8.7, vierde lid, van het Vb 2000 en paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte geen duurzame relatie tussen eiser en referente heeft aangenomen. Eiser heeft door het overleggen van de chatgesprekken en foto’s met referente, een kopie van een vliegticket naar Turkije en een schermafbeelding van de hotelreservering van afgelopen januari 2023 voldoende onderbouwd dat sprake is van een duurzame relatie. Daarnaast mag het eiser en referente niet worden tegengeworpen dat zij nog niet eerder hebben samengewoond, nu dit door de coronapandemie en het ontbreken van een visum niet eerder mogelijk was. Ten slotte heeft verweerder ten onrechte afgezien van het horen van eiser en referente in bezwaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat geen sprake is van een deugdelijk bewezen duurzame relatie tussen eiser en referente. Niet in geschil is dat eiser en referente in de periode voorafgaand aan het primaire en het bestreden besluit niet voor minimaal zes maanden een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Dat eiser en referente door afwijzing van eerdere aanvragen voor verblijfsvergunningen dan wel visa niet in staat waren een gezamenlijke huishouding te voeren, doet daar niet aan af. Uit de overgelegde niet-vertaalde Whatsapp-gesprekken tussen eiser en referente en de verklaringen over het begin van hun relatie, kan ook niet worden afgeleid dat eiser en referente desalniettemin een duurzame relatie hebben. Eiser heeft tot op heden namelijk geen inzicht in het bewijsmateriaal verschaft door een vertaling in het geding te brengen. Daarbij mocht verweerder belang toekennen aan het feit dat eiser en referente elkaar niet in persoon hebben leren kennen, maar enkel contact hadden via de telefoon en sociale media. Het feit dat referente inmiddels tijdens de beroepsprocedure kort op bezoek is geweest bij eiser en daarvan foto’s en een vliegticket heeft overgelegd, maakt dit niet anders.
5. Van schending van de hoorplicht is daarnaast geen sprake. Van het horen in bezwaar mag worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. Nu eiser in bezwaar – ondanks dat hij werd bijgestaan door een professionele gemachtigde – heeft volstaan met enkele niet onderbouwde stellingen over zijn gestelde relatie, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om over te gaan tot het horen van eiser of referente. Ook het beroep op de recente uitspraak [2] van de hoogste bestuursrechter en de gronden die daartoe zijn aangevoerd op de zitting maken dit oordeel niet anders. In de genoemde uitspraak is in overwegingen 4.3 en 5.1 immers geoordeeld dat in een geval waarin het bezwaar niet is gemotiveerd, niet gehoord hoeft te worden vanwege de enkele mogelijkheid dat de vreemdeling tijdens een gehoor alsnog nieuwe gezichtspunten naar voren kan brengen. Daarnaast heeft verweerder eiser in de bezwaarfase meerdere keren in de gelegenheid gesteld om zijn gestelde relatie met referente nader met stukken te onderbouwen. Tot zover slagen de beroepsgronden niet.
6. Vaststaat echter dat het bestreden besluit op een ander rechtsgevolg gericht is dan het primaire besluit en dat het primaire besluit rechtens onjuist was. In het primaire besluit heeft verweerder namelijk een visum kort verblijf aan eiser geweigerd, terwijl de aanvraag gericht was op een faciliterend visum. Pas in het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag in het juiste kader behandeld als gericht op een faciliterend visum op grond van de Verblijfsrichtlijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder het primaire besluit had moeten herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Dat in beide gevallen tot een weigering van het visum is besloten doet hier niet aan af, nu pas in bezwaar het juiste juridisch kader is toegepast. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bezwaar ten onrechte ongegrond verklaard is en dat het op de weg van verweerder lag om het primaire besluit te herroepen en de verzochte proceskostenvergoeding in bezwaar toe te kennen op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gelet op het voorgaande kent het bestreden besluit een gebrek en komt het voor vernietiging in aanmerking.
Wat is de conclusie?
7. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover daarbij ten onrechte het bezwaar ongegrond is verklaard en een proceskostenvergoeding is geweigerd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het bezwaar alsnog gegrond te verklaren, het primaire besluit te herroepen vanwege de onjuiste grondslag en de gevraagde proceskostenvergoeding in bezwaar toe te kennen. Deze vergoeding wordt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht 2023 vastgesteld op € 597,- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, met een waarde van € 597,- per punt, met een wegingsfactor 1).
8. Omdat de beroepsgronden gericht tegen de weigering van het faciliterende visum op grond van de Verblijfsrichtlijn geen doel treffen, blijven de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor het overige in stand. Verweerder heeft het faciliterende visum immers op goede gronden geweigerd.
9. Omdat het beroep gegrond is, bestaat in dit geval eveneens aanleiding om verweerder tot vergoeding van de proceskosten voor deze beroepsprocedure te veroordelen. Deze vergoeding wordt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht 2023 vastgesteld op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde van € 837,- per punt, wegingsfactor 1). De totale vergoeding van de proceskosten in deze procedure komt daarmee op € 2.271,- (€ 597,- + € 1.674,-).
10. Verweerder dient ook het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij het bezwaar ongegrond is verklaard en is geweigerd isde proceskosten te vergoeden;
- verklaart het bezwaar gegrond en herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats van het bestreden besluit treedt voor zover dat is vernietigd;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een totaal bedrag van € 2.271,- (tweeëntwintighonderdeenenzeventig euro);
- gelast dat verweerder het griffierecht van € 184,- (honderdvierentachtig euro) aan eiser terugbetaalt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004, betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.