ECLI:NL:RBDHA:2023:7652

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
SGR 23/3025
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bijstandsverlaging op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers, die bezwaar maken tegen de verlaging van hun bijstandsuitkering met 200% over de periode van 1 maart 2023 tot en met 30 april 2023. De Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (ISD) heeft op 30 maart 2023 een maatregel opgelegd, waarbij verzoekers voor twee maanden geen bijstand ontvangen. Dit besluit is gebaseerd op de stelling dat verzoeker zich onvoldoende heeft ingezet om een betaalde functie te verkrijgen tijdens twee proefplaatsingen bij Intratuin. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen deze maatregel, en de voorzieningenrechter heeft het verzoek op 15 mei 2023 behandeld.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de ISD niet aannemelijk heeft gemaakt dat verzoeker niet naar vermogen heeft geprobeerd algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen. De voorzieningenrechter wijst erop dat de ISD onvoldoende bewijs heeft geleverd ter onderbouwing van de verwijten aan verzoeker. Bovendien is het bestreden besluit gebaseerd op een verordening die inmiddels is vervangen, wat betekent dat het besluit op een onjuiste wettelijke grondslag berust. Gezien de financiële situatie van verzoekers en het gebrek aan onderbouwing van de maatregel, besluit de voorzieningenrechter het verzoek toe te wijzen en de bijstandsuitkering over de maanden maart en april 2023 na te betalen.

De voorzieningenrechter schorst het besluit van de ISD tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar en veroordeelt de ISD tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan verzoekers. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 26 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3025

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 mei 2023 in de zaak tussen

[verzoeker 1] (verzoeker) en [verzoeker 2], uit [woonplaats], verzoekers

(gemachtigde: mr. L.A. Fischer),
en
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek, de ISD
(gemachtigde: M.A. Haji).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers inzake de verlaging van hun bijstandsuitkering met 200% over de periode van 1 maart 2023 tot en met 30 april 2023.
1.1.
Met het bestreden besluit van 30 maart 2023 heeft de ISD verzoekers een maatregel opgelegd die ertoe strekt dat zij op grond van de Participatiewet (Pw) voor de duur van twee maanden geen bijstand ontvangen. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 15 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de zoon van verzoekers, de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigde van de ISD.

Totstandkoming van het besluit

2.
2.1.
Verzoekers ontvangen een bijstandsuitkering. In het kader van de re-integratie heeft verzoeker deelgenomen aan twee proefplaatsingen bij Intratuin als medewerker spoelkeuken. De eerste proefplaatsing ving aan op 1 december 2022 en duurde twee maanden. Na deze proefplaatsing is verzoeker geen contract aangeboden, maar wel een tweede proefplaatsing van 18 februari 2023 tot en met 17 maart 2023. De tweede proefplaatsing is per 4 maart 2023 beëindigd en verzoeker is geen contract aangeboden.
2.2.
De ISD heeft verzoekers in het bestreden besluit een maatregel opgelegd, nadat verzoeker in verband daarmee is gehoord. De ISD legt daaraan ten grondslag dat verzoeker zich tijdens de twee proefplaatsingen bij Intratuin onvoldoende heeft ingezet om een betaalde functie te verkrijgen. Verzoeker heeft onder andere zijn werk niet voldoende schoongemaakt, trad in herhaling met het niet opvolgen van afspraken over werktijden en in- en uitklokken, en heeft veel onnodig geklaagd. Na de eerste proefplaatsing zijn volgens de ISD duidelijke afspraken gemaakt, maar verzoeker heeft onvoldoende verbetering laten zien. Als gevolg hiervan heeft Intratuin verzoeker geen arbeidsovereenkomst aangeboden. Dit valt verzoeker volgens de ISD te verwijten. Volgens de ISD is sprake van recidive omdat de gedraging van verzoeker vergelijkbaar is met zijn eerdere gedraging van september 2022 waarvoor ook een maatregel is opgelegd. De maatregel van 100% wordt daarom verdubbeld tot 200%, zodat verzoekers twee maanden geen bijstand ontvangen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aannemelijk is dat de financiële situatie van verzoekers zodanig is dat er sprake is van spoedeisend belang.
5. De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen of er aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen. Wat betreft het verzoek van verzoeker om de voorlopige voorziening dat hem tijdens het bezwaar tegen het bestreden besluit een nieuw traject richting arbeid wordt aangeboden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit buiten de omvang van het bestreden besluit en daarmee dit verzoek valt. De voorzieningenrechter beoordeelt dit daarom niet. Ter zitting is namens de ISD wel medegedeeld dat wordt bekeken of verzoeker een traject richting werk als taxichauffeur kan worden aangeboden en dat hierover contact wordt opgenomen met verzoeker. De gemachtigde van de ISD heeft toegezegd dat hij hierover contact zal opnemen met de betreffende medewerker.
6. Verzoekers voeren – kort gezegd – aan dat verzoeker afkomstig en gevlucht is uit Syrië en de Nederlandse taal niet machtig is. Hij heeft zijn best gedaan tijdens de proefplaatsingen, maar hij werd niet geholpen. Verzoeker zou afspraken omtrent de werktijden niet zijn nagekomen, maar hij werd op dagen dat hij was ingeroosterd regelmatig weggestuurd omdat het die dag rustig was en hij moest dan de volgende dag komen werken. Verzoeker deed wat hem werd gezegd. De ISD biedt ongeschoold werk aan, maar dat betekent niet dat iedereen dat werk kan verrichten. Verzoeker had geen ervaring in het schoonmaken. Hij heeft daarom vaak om hulp gevraagd, maar hij kreeg niet de nodige begeleiding en dit werd afgedaan als ‘onnodig klagen’. Een traject gericht op werk waarin verzoeker geen ervaring heeft en waar de taalbarrière hem belemmert, is, mede gelet op het aanbod van de zoons van verzoeker om hem bij hun taxibedrijf in dienst te nemen zodra hij zijn rijbewijs heeft, onvoldoende op de persoon toegesneden. Verder betogen verzoekers dat als het voor verzoeker niet mogelijk is om zijn gedrag aan te passen, de sanctie geen doel treft. Verzoeker is op 5 april 2023 naar de GGZ verwezen in verband met psychische klachten. Verzoeker kan daarom niet worden verweten dat hij ‘ongemotiveerd’ overkomt, dan wel is op grond hiervan sprake van dringende redenen om van het opleggen van de maatregel af te zien. Tot slot is het zolang door de ISD geen nieuw traject is aangeboden voor verzoeker niet mogelijk om te laten zien dat hij tot inkeer is gekomen.
6.1.
Voor de voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving verwijst de voorzieningenrechter naar de bijlage bij deze uitspraak.
6.2.
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat de ISD het bestreden besluit mede heeft gebaseerd op de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ ISD Bollenstreek 2017. Deze verordening was ten tijde van het bestreden besluit echter al vervangen door de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ ISD Bollenstreek 2022 (Afstemmingsverordening 2022). Het bestreden besluit berust als gevolg daarvan op een onjuiste wettelijke grondslag. Nu dit een in bezwaar te herstellen gebrek betreft, ziet de voorzieningenrechter hierin geen grond om het verzoek toe te wijzen. De voorzieningenrechter zal het verzoek beoordelen aan de hand van de Afstemmingsverordening 2022.
6.3.
Een besluit tot het opleggen van een maatregel is een belastend besluit. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een maatregel is voldaan in beginsel rust op het bestuursorgaan, in dit geval de ISD. De ISD zal dus met concrete gegevens over de relevante feiten en omstandigheden aannemelijk moeten maken dat de betrokkene de toepasselijke verplichting niet is nagekomen.
6.4.
De ISD verwijt verzoeker kort gezegd dat hij zich tijdens de twee proefplaatsingen niet voldoende heeft ingezet om een betaalde functie te krijgen. Volgens de ISD is hiermee sprake van een maatregelwaardige gedraging van de derde categorie, zoals bepaald in artikel 8 van de Afstemmingsverordening 2022. Meer specifiek wordt verzoeker dus verweten dat hij niet naar vermogen heeft geprobeerd algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen.
6.5.
In de Rapportage maatregel van 29 maart 2023 (de Rapportage) is geschreven dat de eerste proefplaatsing om de volgende redenen niet naar behoren verliep:
  • verzoeker kwam binnen wanneer hij wilde;
  • de werkzaamheden zijn nog niet op het gewenste niveau;
  • verzoeker klaagt veel;
  • er is veel taalproblematiek.
In de Rapportage wordt geschreven dat verzoeker vervolgens een tweede proefplaatsing is aangeboden. Tijdens het gesprek met verzoeker op 10 februari 2023 is verzoeker gewezen op duidelijke afspraken en het inzetten van verbeteringen. Daarnaast is het pauze- en rookbeleid besproken, kwam er een extra dag bij en is alles duidelijk vertaald. De tweede proefplaatsing is, zo staat in de Rapportage, op 4 maart 2023 om de volgende redenen beëindigd:
  • verzoeker bleef veel klagen;
  • verzoeker valt veel in herhaling, toont geen ontwikkeling (o.a. over het klokken en welke dagen hij moet werken);
  • verzoeker maakt de keuken niet goed schoon.
6.6.
De voorzieningenrechter stelt vast dat stukken ter onderbouwing van hetgeen in de Rapportage is beschreven in het dossier ontbreken. Als gevolg hiervan kan niet worden vastgesteld of verzoeker zich inderdaad niet hield aan de afgesproken werktijden, of dat, zoals verzoeker stelt, het juist de werkgever was die zich daar niet aan hield. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat ook een verslag van het gesprek van 10 februari 2023 ontbreekt. Bij dat gesprek zou verzoeker zijn gewezen op duidelijke afspraken over onder meer de werktijden. Verder ontbreekt een toelichting op wat wordt bedoeld met het vele ‘klagen’ van verzoeker. Indien dit, zoals verzoeker stelt, het regelmatig vragen om hulp betreft, kan dit niet worden gezien als een gebrek aan inzet. Verder wordt verzoeker verweten dat zijn werkzaamheden nog niet op het gewenste niveau waren, maar onduidelijk is gebleven of dit is te wijten aan een gebrek aan inzet van verzoeker. Daarbij komt dat het dossier een e-mail van 3 november 2022 van de re-integratieadviseur bevat waarin deze schrijft dat verzoeker juist zichtbaar enthousiast was voor de proefplaatsing. Verder bevat het dossier alleen nog de overeenkomst van de tweede proefplaatsing, maar hierin staat niets over de inzet van verzoeker tijdens de eerste proefplaatsing. Ook ter zitting is desgevraagd namens de ISD onvoldoende toegelicht dat er stukken zijn ter onderbouwing van hetgeen in de Rapportage wordt beschreven en zo ja, wat er concreet in die stukken staat. Gelet hierop heeft de ISD naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat verzoeker niet naar vermogen heeft geprobeerd algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en aldus sprake is van een maatregelwaardige gedraging. [1]
6.7.
Uit 6.4 tot en met 6.6 volgt dat het bestreden besluit, naar voorlopig oordeel, niet op een deugdelijke feitelijke grondslag berust. Het bestreden besluit is daarmee in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Nu tot op heden enige onderbouwing van het verwijt dat de ISD verzoeker maakt, ontbreekt, heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen. Gelet hierop en de financiële situatie van verzoekers, moet het belang van verzoekers bij het alsnog betaalbaar stellen van de bijstandsuitkering over de maanden maart en april 2023 zwaarder wegen dan het belang van de ISD om de beslissing op bezwaar af te wachten. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom toewijzen.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 30 maart 2023 is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat het college in afwachting van de beslissing op bezwaar de bijstand over de maanden maart en april 2023 zo spoedig mogelijk dient na te betalen.
7.1.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet de ISD het griffierecht aan verzoekers vergoeden. Verzoekers krijgen ook een vergoeding van hun proceskosten. De ISD moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van verzoekers een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die kunnen worden vergoed.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat de ISD het griffierecht van € 50,- aan verzoekers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2023.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet (Pw)
Artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a
De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid en de periode van de verlaging van de bijstand, bedoeld in artikel 18, vijfde en zesde lid.
Artikel 18
(…)
2. Het college verlaagt de bijstand overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen voortvloeiende uit deze wet, met uitzondering van artikel 17, eerste lid, dan wel indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan.
(…)
9. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
10. Het college stemt een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel af op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien naar zijn oordeel, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
(…)
12. Bij de toepassing van dit artikel wordt onder belanghebbende mede verstaan het gezin.
Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ ISD Bollenstreek 2022
Artikel 2. Het verlagen van de uitkering
1. De verlaging van de uitkering wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert. (…)
Artikel 4. Afzien van verlaging
1. Het dagelijks bestuur ziet af van een verlaging als:
a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, of
b. de gedraging meer dan één jaar voor constatering daarvan door het dagelijks bestuur heeft plaatsgevonden.
2.Het dagelijks bestuur kan afzien van een verlaging als het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. (…)
Artikel 8. Gedragingen PW
Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a en 55 van de PW niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
(…)
derde categorie: het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de PW;(…)
Artikel 10. Hoogte en duur van de verlaging
De verlaging, bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 8 en 9, wordt vastgesteld op:
(…)
c. 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie;
(…)
Artikel 19. Recidive
1. Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in de artikelen 8, 9, 14, 15 eerste lid, 16 of 17 opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging, wordt telkens de duur van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld.
(…)

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4005.