ECLI:NL:RBDHA:2023:751
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en bestuurlijke dwangsommen
In deze zaak heeft eiser op 3 juli 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 3 december 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 5 oktober 2022 de asielaanvraag van eiser ingewilligd. Eiser heeft echter aangegeven dat hij het beroep handhaaft voor zover dit betrekking heeft op de verschuldigdheid van bestuurlijke dwangsommen door verweerder aan hem. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat het beroep, na de inwilliging van de asielaanvraag, nog enkel betrekking heeft op de vraag of eiser in beroep kan komen tegen de vaststelling van verweerder dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen. Hierdoor kan verweerder geen bestuurlijke dwangsommen verbeuren. Eiser stelt dat deze Tijdelijke wet onverbindend is wegens strijd met het Unierecht, en verwijst naar een eerdere uitspraak van de rechtbank in ’s-Hertogenbosch.
De rechtbank concludeert dat het buiten toepassing stellen van de bestuurlijke dwangsomregeling niet mag leiden tot ongunstigere procedurevoorschriften voor asielaanvragen dan die welke gelden voor soortgelijke situaties naar nationaal recht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder geoordeeld dat de Tijdelijke wet niet in strijd is met het doeltreffendheidsbeginsel of het gelijkwaardigheidsbeginsel. Hierdoor is het procesbelang van eiser komen te vervallen, en wordt het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50.