ECLI:NL:RBDHA:2023:7417

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
NL23.13973
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000

Op 24 mei 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Tunesische eiser die in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 17 april 2023 de maatregel van bewaring opgelegd, omdat er risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de uitzettingsprocedure zou beletten. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 23 mei 2023 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris terecht de maatregel van bewaring had opgelegd, omdat de eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland was binnengekomen en niet voldoende meewerkte aan het vaststellen van zijn identiteit. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting werkte en dat er zicht op uitzetting naar Tunesië bestond. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de bewaring, zowel zware als lichte, voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank wees het beroep van de eiser ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af.

De uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.13973

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Tunesische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

Bij besluit van 17 april 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn op de rechtbank in Groningen verschenen. Tevens is een tolk verschenen (tolkennummer: 23339). De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
1.1
De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast
1.2.
Ter zitting heeft de staatssecretaris zware gronden 3b en 3i laten vallen.
2. Eiser geeft thans aan zo snel mogelijk te willen terugkeren naar Tunesië. Hij wil geen verdere vertraging meer. Eiser heeft er alles aan gedaan om onder de aandacht van de autoriteiten te komen. Op zitting heeft eiser aangegeven geen medische klachten of problemen (meer) te ervaren.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
Uit het arrest van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst. De rechtbank ziet in het hiervoor genoemde arrest van het HvJEU geen aanleiding om de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling ambtshalve te toetsen.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf en aan hem is een terugkeerbesluit uitgereikt. Voorts overweegt de rechtbank dat de zware en lichte gronden 3a, 3c, 3d, 4b, 4c en 4d, aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Immers heeft eiser verklaard niet in het bezit te zijn of te zijn geweest van een geldig grensoverschrijdingsdocument. Hiermee is het feitelijk juist dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen (3a). Verder blijkt uit de beschikking van 29 maart 2023 met daarin een terugkeerbesluit en een inreisverbod van 2 jaar, dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Eiser heeft hier tot aan heden geen gevolg aan gegeven (3c). Ook heeft eiser verklaard geen pogingen te hebben gedaan om aan de juiste reis- of identiteitsdocumenten te komen (3d). Verder blijkt uit het procesdossier dat eiser op 8 december 2021 en op 26 februari 2023 een asielaanvraag heeft ingediend in Nederland (4b). Verder staat eiser in Nederland niet ingeschreven in het basisregistratie personen en heeft hij ook niet op andere wijze aangetoond over een vaste woon- of verblijfplaats te beschikken (4c). Ook heeft eiser verklaard op dit moment over helemaal geen geld te beschikken waardoor kan worden aangenomen dat eiser niet over voldoende middelen van bestaan beschikt (4d). De staatssecretaris heeft ook terecht gemotiveerd dat deze gronden een risico op onttrekking aan het toezicht met zich meebrengen.
4.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris niet met een ander middel dan die van de inbewaringstelling had hoeven volstaan in dit geval. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond daarom niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674). Hierbij heeft de rechtbank ook betrokken dat eiser op 16 mei 2023 is overgeplaatst naar het penitentiair psychiatrisch centrum Veldzicht wegens een hongerstaking.
4.4.
De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is (zie de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:RVS:2020:989, onder 2.2). De staatssecretaris heeft op dag vier een eerste uitzettingshandeling verricht, namelijk het houden van een vertrekgesprek met eiser. Verder heeft de staatssecretaris op dag 5 een lp-aanvraag ingediend bij de Tunesische autoriteiten. De rechtbank acht dit voldoende voortvarend. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om te oordelen dat in het algemeen zicht op uitzetting naar Tunesië ontbreekt. Evenmin zijn er aanknopingspunten te vinden voor de conclusie dat er ook in het individuele geval van eiser geen zicht op uitzetting bestaat.
5. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.