ECLI:NL:RBDHA:2023:7412

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
AWB 23/2857
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake de opvang van een minderjarige asielzoeker

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker die stelt minderjarig te zijn. De verzoeker, die op 8 augustus 2022 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, is door de IND geregistreerd als meerderjarig op basis van een Eurodac-treffer uit Griekenland. De verzoeker heeft echter documenten overgelegd die zijn gestelde geboortedatum ondersteunen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de IND de verzoeker ten onrechte als meerderjarig heeft aangemerkt, aangezien de leeftijdsbepaling onderwerp van geschil is. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de verzoeker, zolang zijn minderjarigheid niet in rechte is vastgesteld, recht heeft op de bijbehorende opvang en voorzieningen voor minderjarigen. De voorzieningenrechter heeft de verweerder opgedragen om de verzoeker binnen 48 uur na kennisneming van de uitspraak in een opvanglocatie voor minderjarigen te plaatsen en hem de nodige voorzieningen te bieden. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker tot een bedrag van € 837,-.

Uitspraak

e
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/2857

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen:

[verzoeker], verzoeker,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.P. van Empel-Bouman),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, verweerder

(gemachtigden: mr. L.A. van der Berg en mr. R. van Duffelen).

Procesverloop

Verzoeker heeft op 8 augustus 2022 een verzoek om internationale bescherming ingediend en heeft daarbij verklaard minderjarig te zijn. Eiser is ten behoeve van de besluitvorming in die procedure geschouwd door de Avim en de IND. Op grond van een Eurodac-treffer heeft de IND vervolgens contact opgenomen met de Griekse autoriteiten. De Griekse autoriteiten hebben op 5 oktober 2022 laten weten dat zij verzoeker hebben geregistreerd met een geboortedatum waaruit zou blijken dat verzoeker meerderjarig zou zijn ten tijde van de asielaanvraag in Nederland.
Op 18 oktober 2022 heeft verweerder een “Kennisgeving gewijzigde identiteitsgegevens” aan verzoeker verzonden waarin is medegedeeld dat de geboortedatum waarmee verzoeker is geregistreerd, 8 februari 2007, wordt gewijzigd naar 8 februari 2003. Verzoeker heeft meerdere documenten overgelegd om zijn gestelde geboortedatum aannemelijk te maken.
Over deze kennisgeving heeft een e-mail correspondentie plaatsgevonden.
Verzoeker heeft op 10 februari 2023 bezwaar gemaakt tegen een reactie van 8 februari 2023 in deze e-mail correspondentie en verzoeker heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Deze procedure is geregistreerd onder NL23.4726.
Verzoeker heeft op 15 maart 2023 bezwaar gemaakt tegen een mogelijke plaatsing in een opvanglocatie voor meerderjarigen en tevens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek staat in de onderhavige procedure ter toetsing.
Verzoeker is op 24 april 2023 geplaatst in een opvanglocatie voor meerderjarigen in Maastricht.
Verweerder heeft ten behoeve van de behandeling ter zitting een verweerschrift ingediend en verzoeker heeft hier een reactie op gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening op 22 mei 2023 op zitting behandeld. Verzoeker, zijn voogd en zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter heeft ter zitting allereerst aan verzoeker gevraagd of zijn voornaam en achternaam correct zijn geregistreerd omdat verzoeker in het aanmeldgehoor bij de IND heeft verklaard dat zijn voornaam [voornaam] is en zijn achternaam [achternaam]. Verzoeker heeft bevestigd dat de registratie onjuist is. De voorzieningenrechter heeft verzoeker gedurende de zitting met de door verzoeker genoemde voornaam aangesproken, maar is niet bevoegd om de registratie aan te passen en hanteert daarom in deze uitspraak de registratie waaronder verzoeker bekend is bij de IND en bij verweerder.
2. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. De voorzieningenrechter overweegt dat indien verzoeker gedurende deze procedure en de procedure die bij de IND aanhangig is ten onrechte als meerderjarig zou zijn aangemerkt, hij thans onvoldoende adequate opvang en voorzieningen heeft gelet op de kwetsbaarheid die reeds uit zijn minderjarigheid volgt. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat ook in een opvanglocatie voor meerderjarigen maatwerk in opvang wordt geleverd en ook rekening kan worden gehouden met specifieke opvangbehoeften van minderjarigen. De voogd van verzoeker heeft toegelicht welke concrete problemen verzoeker sinds de plaatsing in de opvanglocatie voor meerderjarigen heeft ondervonden. Verzoeker heeft ter zitting verteld dat hij vooral in zijn kamer blijft omdat de andere bewoners allemaal volwassenen zijn. De voorzieningenrechter begrijpt dat verweerder in elke locatie zo goed mogelijk tracht rekening te houden met de opvangbehoeften van de bewoners. De voorzieningenrechter overweegt echter dat in een opvanglocatie voor meerderjarigen extra begeleiding en ondersteuning wordt geboden aan de (mogelijk minderjarige) bewoner indien deze daarom zelf verzoekt, terwijl in een opvanglocatie voor minderjarigen deze, specifiek op de opvangbehoefte van minderjarigen toegesneden begeleiding en zorg, gestructureerd en bij wijze van uitgangspunt wordt aangeboden zonder dat de bewoner hierom moet vragen. Minderjarigen zijn doorgaans minder zelfredzaam dan meerderjarigen, zodat het standaardmatig aanbieden van begeleiding en hulp ook als hierom niet concreet wordt gevraagd, reeds hierdoor beter aansluit bij het bieden van opvang aan minderjarigen. Los van de extra begeleiding en verstrekkingen die in de opvang voor minderjarigen worden geboden, heeft verzoeker terecht gewezen op het belang om met leeftijdgenoten in de opvang te verblijven. Een minderjarige heeft recht op opvang en andere voorzieningen die adequaat zijn voor zijn specifieke bij de leeftijd en het ontwikkelingsniveau behorende behoeften en op omgang met leeftijdgenoten. Indien verzoeker hiervan verstoken blijft, valt niet uit te sluiten dat dit schadelijk is voor het welbevinden en de ontwikkeling van verzoeker. Deze opvang en voorzieningen dienen te worden verstrekt zonder dat hier steeds om hoeft te worden verzocht. Reeds hierdoor is de spoed gegeven.
4. Verweerder heeft in deze procedure een aantal ontvankelijkheidsverweren gevoerd. De voorzieningenrechter overweegt dat deze principiële rechtsvragen zich niet lenen voor beoordeling in deze procedure. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat de IND verzoeker vooralsnog aanmerkt als meerderjarig en verzoeker ook als zodanig heeft geregistreerd. Deze leeftijdsregistratie is echter onderwerp van geschil en nu de leeftijdsbepaling wordt betwist staat deze niet in rechte vast. De voorzieningenrechter overweegt dat zolang niet in rechte vaststaat dat verzoeker meerderjarig is, dit bij de gestelde minderjarigheid meebrengt dat van deze minderjarigheid moet worden uitgegaan en dus aan alle procedurele en materiële waarborgen die betrekking hebben op die kwetsbaarheid die reeds uit de minderjarigheid volgt moet worden voldaan. De voorzieningenrechter wijst in dit verband op het arrest van het EHRM van 21 juli 2022 in de zaak Darboe en Camara tegen Italië (ECLI:CE:ECHR:2022:0721JUDO00579717) waar het EHRM het beginsel van “
the presumption of minor age” uitlegt en toepast. In paragraaf 153-154 overweegt het EHRM als volgt:
(…)
153. In the present case, the Italian authorities failed to apply the principle of presumption of minor age, which the Court deems to be an inherent element of the protection of the right to respect for private life of a foreign unaccompanied individual declaring to be a minor.
154. While the national authorities’ assessment of the age of an individual might be a necessary step in the event of doubt as to his or her minority, the principle of presumption implies that sufficient procedural guarantees must accompany the relevant procedure.
(…)
5. Anders dan verweerder overweegt de voorzieningenrechter dat dit arrest niet alleen van toepassing in de situatie zoals specifiek aan de orde in het arrest, maar betrekking heeft op alle procedures waarin de gestelde minderjarigheid en geboortedatum onderwerp van het geschil zijn. De voorzieningenrechter verwijst tevens naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 16 februari 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:1821) en overweegt dat artikel 21 van de Opvangrichtlijn voorschrijft dat rekening gehouden dient te worden met de specifieke situatie van kwetsbare personen zoals minderjarigen. Artikel 22 van de Opvangrichtlijn schrijft voor dat -om artikel 21 doeltreffend toe te passen- moet worden onderzocht of de verzoeker bijzondere opvangbehoeften heeft.
6. Artikel 18a van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva) bepaalt het navolgende:
(…)
Hoofdstuk IVa. Kwetsbare personen

1 Het COA zorgt ervoor dat tijdens het verblijf in de opvangvoorziening rekening wordt gehouden met de specifieke situatie van kwetsbare personen als bedoeld in artikel 21 van de Opvangrichtlijn.

2 Ter uitvoering van het eerste lid beoordeelt het COA of de asielzoeker bijzondere opvangbehoeften heeft.

3 Indien de asielzoeker overeenkomstig het tweede lid bijzondere opvangbehoeften heeft, wordt naast de verstrekkingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, specifieke steun en begeleiding geboden.

(…)
7. Uit de Opvangrichtlijn en de Rva volgt dus ontegenzeggelijk dat verweerder gehouden is om zelf te beoordelen of verzoeker bijzondere opvangbehoeften heeft. Immers om aan de verplichting te kunnen voldoen om rekening te houden met de specifieke situatie van kwetsbare personen, zal verweerder éérst moeten nagaan welke specifieke opvangbehoeften degene die recht heeft op opvang heeft. Dit brengt, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, mee dat verweerder weliswaar de registratie van verzoeker bij de IND mag betrekken bij de beoordeling of verzoeker in een opvang voor meerder- of minderjarigen wordt geplaatst, maar dit ontslaat verweerder niet om een eigen beoordeling te maken van de opvangbehoefte van verzoeker. Verweerder kan worden gevolgd in zijn standpunt dat moet worden voorkomen dat meerderjarigen in een opvanglocatie voor minderjarigen worden geplaatst, echter ook dit is onvoldoende op de plaatsing van verzoeker uitsluitend te baseren op de registratie door de IND, terwijl de geregistreerde geboortedatum deels de inzet van de procedure is. Verweerder zal dus verzoeker in omstandigheden zoals thans aan de orde, zolang hij aanspraak maakt op opvangvoorzieningen, in een opvanglocatie voor minderjarigen moeten plaatsen totdat in rechte vast komt te staan dat verzoeker meerderjarig is.
8. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker ten spoedigste in een opvang voor minderjarigen moet worden geplaatst en alle bijbehorende voorzieningen moet verkrijgen en zal verweerder hiertoe de opdracht geven. De voorzieningenrechter overweegt voorts dat verzoeker, gelet op de toelichting van de voogd en de verklaringen van verzoeker ter zitting, bij voorkeur teruggeplaatst dient te worden in de opvanglocatie voor minderjarigen waar hij tot 24 april 2023 heeft verbleven.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe;
  • treft de voorlopige voorziening dat verzoeker gedurende de gehele procedure als minderjarig wordt aangemerkt;
  • bepaalt dat verweerder per ommegaande verzoeker in aanmerking brengt voor opvang, voorzieningen en verstrekkingen waar een minderjarige recht op heeft door uiterlijk binnen 48 uur na kennisneming van deze uitspraak een plaatsingsbesluit te nemen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Beckers, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2023.
griffier voorzieningenrechter
de griffier is verhinderd deze uitspraak
mede te ondertekenen.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.