ECLI:NL:RBDHA:2023:739

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2031
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek wegens gebrek aan procesbelang

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, wonende te [woonplaats], had een handhavingsverzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard, gericht tegen rookverspreiding van een pizzaoven in de tuin van zijn buurman. Het primaire besluit van 20 december 2019, waarin het verzoek werd afgewezen, werd later door verweerder herzien, maar eiser was niet tevreden met de genomen maatregelen. De rechtbank moest beoordelen of eiser nog procesbelang had, nu de pizzaoven inmiddels was ontmanteld door de nieuwe eigenaar van het perceel.

De rechtbank overwoog dat eiser geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, omdat het probleem van de rookverspreiding was opgelost. Eiser had weliswaar verzocht om vergoeding van griffierecht en proceskosten, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om het beroep ontvankelijk te verklaren. De rechtbank verwees naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd gesteld dat een proceskostenveroordeling niet kan leiden tot een inhoudelijke beoordeling als er geen procesbelang meer is.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk, omdat het procesbelang was vervallen door de ontmanteling van de pizzaoven. Ook het verzoek om vergoeding voor het overschrijden van de redelijke termijn werd afgewezen, omdat eiser dit verzoek pas na sluiting van het onderzoek had ingediend. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat de uitspraak openbaar werd gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2031

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: drs. C. van Oosten),
en

het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard, verweerder

(gemachtigde: F. Benschop).

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2019 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om handhavend op te treden tegen rookverspreiding op het perceel [adres] [nummer] te [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 3 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met toestemming van partijen heeft er geen onderzoek ter zitting plaatsgevonden.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt als volgt.
2. Bij brief van 4 oktober 2019 heeft eiser verzocht om handhavend op te treden tegen de rookverspreiding door een pizzaoven vanuit de tuin van zijn buurman. Met het primaire besluit heeft verweerder het verzoek afgewezen. Het tegen dit besluit door eiser gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit gegrond verklaard. Eiser kan zich niet met dit besluit verenigen, omdat hiermee volgens hem nog steeds geen adequate handhavingsmaatregelen worden getroffen.
3. Niet in geschil is dat er sinds april 2021 een nieuwe eigenaar van het perceel [adres] [nummer] te [plaats] is en dat de pizzaoven is ontmanteld. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
4. Eiser betoogt dat hij nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, nu hij verzoekt om vergoeding van het griffierecht en de proceskosten die hij in de beroepsfase heeft moeten maken en hij schade heeft geleden door het uitblijven van handhavend optreden door verweerder.
5. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in onder meer haar uitspraak van 4 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:278) heeft geoordeeld, geeft de vraag of een proceskostenveroordeling moet worden uitgesproken onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan. Indien, afgezien van de vraag of aanleiding bestaat tot een proceskostenveroordeling over te gaan, geen belang meer bestaat bij een beoordeling van de zaak, dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard. Vervolgens moet worden bezien of in de omstandigheden van het geval, en in het bijzonder in de reden voor het vervallen van het procesbelang, grond is gelegen om over te gaan tot een proceskostenveroordeling. Een dergelijke grond kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het bestuursorgaan aan eiser is tegemoetgekomen.
6. Gelet op het voorgaande is in het geval van eiser het procesbelang in beroep vervallen. Dit is niet het gevolg van een tegemoetkomen door verweerder, maar van het ontmantelen van de pizzaoven door de nieuwe eigenaar. De rechtbank ziet dan ook geen reden om verweerder op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten.
7. Ook de door eiser gestelde schade als gevolg van het uitblijven van handhavend optreden door verweerder levert geen procesbelang op. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 5 september 2012 ECLI:NL:RVS:2012:BX6525) bestaat belang bij een beoordeling van het beroep indien een eiser stelt schade te hebben geleden en hij tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat hij de schade daadwerkelijk en als gevolg van het door hem bestreden besluit heeft geleden. Ook gestelde immateriële schade moet tot op zekere hoogte aannemelijk worden gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. De enkele stelling van eiser dat hij schade heeft geleden omdat verweerder geruime tijd ten onrechte heeft afgezien van handhavend optreden, is hiervoor niet voldoende.
8. De conclusie van het voorgaande is dat eiser geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Dat betekent dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
9. De rechtbank gaat voorbij aan het verzoek van eiser om toekenning van vergoeding voor het overschrijden van de redelijke termijn. Eiser heeft dit verzoek eerst gedaan nadat de rechtbank het onderzoek had gesloten. Niet valt in te zien waarom eiser dit verzoek niet eerder heeft gedaan, nu de overschrijding van de redelijke termijn zich reeds geruime tijd vóór de sluiting van het onderzoek voordeed en eiser dus voldoende tijd en gelegenheid had zich in een eerder stadium over de lange duur van de bezwaar- en beroepsprocedure te beklagen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van
mr. V.A. Paul, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2023.
de griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.