ECLI:NL:RBDHA:2023:7365

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
NL23.13463
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Afghaanse vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser, een Afghaanse vreemdeling, de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 10 mei 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 2 mei 2023 vreemdelingrechtelijk is opgehouden, nadat hij eerder uit een strafrechtelijk traject was heengezonden. Eiser betwistte de rechtmatigheid van zijn ophouding en stelde dat hij op de verkeerde grondslag was opgehouden, maar de rechtbank oordeelde dat de ophouding terecht was, aangezien eiser geen geldig identiteitsdocument had en de Dublinverordening op hem van toepassing was. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd had dat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, en dat er geen lichter middel beschikbaar was om dit risico te ondervangen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.13463

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 2 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 10 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.J. Omarkhel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Afghaanse nationaliteit te hebben.
Het voortraject
3. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat er sprake is van gebreken in het voortraject. Zo suggereert eiser ten onrechte dat hij al vreemdelingrechtelijk is opgehouden vóórdat hij strafrechtelijk was heengezonden. Uit het hierover opgemaakt mutatierapport volgt dat dit is opgemaakt op 2 mei 2023 om 9:29 uur. Verder volgt uit dit mutatierapport dat eiser op 2 mei 2023 om 9:26 uur is heengezonden uit het strafrechtelijk traject. Dit sluit aan bij het proces-verbaal van ophouding (M105-A) waarin is vermeld dat eiser vanaf 9:26 uur vreemdelingrechtelijk is opgehouden.
Daarnaast stelt eiser ten onrechte dat hij op de verkeerde grondslag is opgehouden, omdat hij bij zijn aanhouding een identiteitskaart heeft getoond en zijn identiteit dus langs die weg kon worden vastgesteld. Eiser heeft bij zijn aanhouding een Afghaanse identiteitskaart getoond. Zoals verweerder terecht ter zitting heeft opgemerkt, is dit geen in Nederland geldig identiteitsdocument. Eiser was niet in het bezit van een paspoort. De ophouding is dan ook terecht geschied op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw.
Maatregel van bewaring
5. Uit de motivering van de maatregel en uit de overige stukken in het dossier volgt dat op eiser de Dublinverordening [1] van toepassing is. Dit is bevestigd met de resultaten uit het Eurodac-systeem van 2 mei 2023 en de claim op Kroatië van 8 mei 2023. Verweerder was dan ook bevoegd om aan eiser op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw de maatregel van bewaring op te leggen.
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Als zware gronden [2] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
En als lichte gronden [3] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiser betwist alle lichte gronden en geeft aan dat hij een asielzoeker is. Om die reden kunnen hem de lichte gronden niet worden tegengeworpen.
8. Verweerder heeft op zitting de zware grond 3d laten vallen.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de zware gronden 3a en 3b aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Eiser beschikt niet over een nationaal paspoort. Verder heeft eiser verklaard dat hij geen melding heeft gedaan van zijn onrechtmatig verblijf bij binnenkomst. [4] Deze zware gronden tezamen zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Verweerder heeft op grond hiervan terecht een significant risico aangenomen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de lichte gronden behoeft daarom geen bespreking.
Lichter middel
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast om het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken te ondervangen. Verweerder heeft daarnaast voldoende gemotiveerd dat evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken.
Voortvarend handelen
11. Eiser voert aan dat het ten tijde van het strafrechtelijk traject voor verweerder al duidelijk was dat de Dublinverordening van toepassing is. Verweerder had dan ook direct handelingen moeten verrichten om de overdracht te kunnen verwezenlijken. Nu dat niet is gedaan, heeft verweerder onvoldoende voortvarend gehandeld en is onduidelijk wanneer eiser wordt overgedragen, aldus eiser.
12. Ter toetsing ligt voor of verweerder voldoende voortvarend handelt vanaf het moment dat de maatregel wordt opgelegd. In dit geval heeft verweerder binnen een week na het opleggen van de maatregel een vertrekgesprek gevoerd met eiser en is op dezelfde dag een claim gelegd bij de Kroatische autoriteiten. De Kroatische autoriteiten hebben twee weken om op de claim te reageren. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee voldoende voortvarend heeft gehandeld.
Speciale inrichting voor bewaring
13. Eiser stelt dat zijn detentie niet rechtmatig is, omdat het detentiecentrum in
Rotterdam geen speciale inrichting voor bewaring is. Eiser voert hiertoe aan dat hij aanzienlijk in zijn vrijheid wordt beperkt en dat in het detentiecentrum ook strafrechtelijk gedetineerden verblijven.
14. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [5] volgt dat het detentiecentrum Rotterdam
als een speciale inrichting voor bewaring als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de
Terugkeerrichtlijn5 kan worden aangemerkt. [6] In wat eiser heeft aangevoerd, ziet de
rechtbank geen aanleiding nu anders te oordelen.
Conclusie
15. Nu ook overigens niet is gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Proces-verbaal van gehoor van 2 mei 2023 (M110), p. 3 van 4.
5.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Afdelingsuitspraak 21 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2103.