ECLI:NL:RBDHA:2023:7364

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
NL23.13467
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Jemenitische asielzoeker en de rechtmatigheid van de staandehouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Jemenitische asielzoeker. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. G. Cambier, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 10 mei 2023, waarbij de eiser aanwezig was met een tolk in de Jemenitisch-Arabische taal. De rechtbank oordeelde dat de staandehouding van de eiser rechtmatig was, ondanks zijn betoog dat deze onrechtmatig was omdat de grondslag niet duidelijk zou zijn. De rechtbank concludeerde dat de Dublinverordening van toepassing was en dat de staatssecretaris bevoegd was om de maatregel van bewaring op te leggen, gezien het risico op onderduiken. De rechtbank verwierp de argumenten van de eiser met betrekking tot de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat er geen lichter middel kon worden toegepast en dat de detentie van de eiser niet onrechtmatig was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.13467

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 2 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 10 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Khabote, die ter zitting is beëdigd als tolk in de Jemenitisch-Arabische taal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Jemenitische nationaliteit.
Staandehouding
2. Eiser voert ten onrechte aan dat de staandehouding onrechtmatig is, omdat niet duidelijk zou zijn op welke grondslag hij is staande gehouden. Dat het gebruikte modelformulier M105-A in de kop twee mogelijke grondslagen vermeldt, laat onverlet dat het proces-verbaal van staandehouding/ overbrenging en overdracht in dit geval duidelijk vermeldt dat eiser op grond van artikel 50a, eerste lid, van de Vw is staande gehouden. [1]
Maatregel van bewaring
4. Uit de motivering van de maatregel en uit de overige stukken in het dossier volgt dat op eiser de Dublinverordening [2] van toepassing is. Dit is bevestigd met het claimakkoord met Spanje van 25 november 2022. Verweerder was dan ook op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw bevoegd om aan eiser de maatregel van bewaring op te leggen.
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat er een significant risico bestaat op onderduiken. Als zware gronden [3] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
  • 3l. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen, hem op zijn initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek, en hij niet uit eigen beweging binnen deze termijn is vertrokken;
  • 3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
En als lichte gronden [4] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser betwist de zware gronden 3a en 3k en de lichte gronden 4a en 4c. Hij stelt dat de zware grond 3a en de lichte gronden 4a en 4c redelijkerwijs niet aan hem als asielzoeker kunnen worden tegengeworpen. Verder voert eiser tegen de zware grond 3k aan dat hij medische problemen heeft en daarom geen medewerking heeft kunnen verlenen. Daarbij is volgens eiser geen fit-to-fly-verklaring bekend. Zodra hij een medische ingreep heeft gehad, kan hij medewerking verlenen.
7. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond 3a feitelijk juist is en daarom terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. In de maatregel van bewaring is immers terecht overwogen dat eiser zonder vereiste documenten naar Nederland is gekomen. Hieruit volgt dat eiser zich mogelijk heeft willen onttrekken aan het vreemdelingentoezicht en onderbouwt dan ook het risico op een toekomstige onttrekking. Dat eiser stelt dat hij als asielzoeker niet legaal kan inreizen, doet aan dit risico niet af. Verweerder heeft ook terecht de zware grond 3k aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Allereerst is niet met medische stukken onderbouwd dat eiser vanwege de door hem inmiddels onderbouwde medische klachten niet (per vliegtuig) kan reizen. Daarnaast heeft eiser deze klachten naar eigen zeggen al veel langer, terwijl niet is gebleken dat hij de klachten in dit verband onder de aandacht van verweerder heeft gebracht. Als gevolg hiervan bestond er voor verweerder dan ook geen aanleiding om een
fit-to-fly-keuring te laten uitvoeren. Dat eiser zijn bezwaren pas vlak voor vertrek en zonder medische onderbouwing kenbaar heeft gemaakt, heeft verweerder kunnen zien als het weigeren van medewerking in de zin van de zware grond 3k. Hierbij moet worden opgemerkt dat ook eerder op 19 april 2023 de overdracht van eiser is geannuleerd, omdat eiser niet wilde meewerken. De zware gronden 3a en 3k tezamen zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Verweerder heeft op grond hiervan terecht een significant risico op onderduiken aangenomen. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking.
Lichter middel
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd
waarom in eisers geval geen lichter middel is toegepast. Dit lichter middel is erop gericht
dat uitvoering wordt gegeven aan de onverwijlde vertrekplicht, zoals deze volgt uit de
beslissing van 26 januari 2023. Eiser is eerder in de gelegenheid gesteld om zelfstandig naar Spanje te vertrekken. Dit heeft er echter niet toe geleid dat eiser op eigen gelegenheid Nederland heeft verlaten. Verweerder heeft dan ook terecht meegewogen dat een eerder lichter middel niet succesvol is gebleken. Verweerder heeft daarnaast voldoende gemotiveerd dat evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken.
Speciale inrichting voor bewaring
9. Eiser stelt tot slot dat zijn detentie niet rechtmatig is, omdat het detentiecentrum in
Rotterdam geen speciale inrichting voor bewaring is. Eiser voert hiertoe aan dat hij
aanzienlijk in zijn vrijheid wordt beperkt en dat in het detentiecentrum ook strafrechtelijk gedetineerden verblijven.
10. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [5] volgt dat het detentiecentrum Rotterdam
als een speciale inrichting voor bewaring als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de
Terugkeerrichtlijn kan worden aangemerkt. [6] In wat eiser heeft aangevoerd, ziet de
rechtbank geen aanleiding nu anders te oordelen.
Conclusie
11. Nu ook overigens niet is gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van staandehouding/ overbrenging en overdracht van 2 mei 2023, p. 2 van 4.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Afdelingsuitspraak van 21 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2103.