ECLI:NL:RBDHA:2023:3734

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
NL23.3444 en NL23.3647
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit, inreisverbod en maatregel van bewaring in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een aanvullend terugkeerbesluit, een inreisverbod en een maatregel van bewaring opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld, waarbij hij bijgestaan werd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de beroepen op 15 februari 2023 behandeld en op 21 februari 2023 het onderzoek heropend om nadere informatie van verweerder te verkrijgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen het aanvullend terugkeerbesluit en het inreisverbod, waardoor deze beroepen ongegrond zijn verklaard.

Wat betreft de maatregel van bewaring heeft de rechtbank geoordeeld dat de ophouding van eiser op een onjuiste wettelijke grondslag was gebaseerd, maar dat dit gebrek niet leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen die met de maatregel van bewaring zijn gediend zwaarder wegen dan het geconstateerde gebrek. Eiser heeft ook geen rechtmatig verblijf en heeft de mogelijkheid gehad om vrijwillig terug te keren, maar heeft hier geen gebruik van gemaakt.

De rechtbank heeft de verzoeken om schadevergoeding afgewezen en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.3444 en NL23.3647

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van Twillert).

Procesverloop

Met het besluit van 2 februari 2023 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een aanvullend terugkeerbesluit opgelegd. Met het besluit van 2 februari 2023 (bestreden besluit 2) heeft verweerder aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 3) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld. Het beroep tegen de maatregel van bewaring moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 15 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft op 21 februari 2023 het onderzoek in het beroep tegen de maatregel van bewaring heropend en verweerder om nadere informatie verzocht. Verweerder heeft op 22 februari 2023 een reactie gegeven. Hierop heeft eiser op 23 februari 2023 gereageerd. Nadat partijen toestemming hebben gegeven het beroep zonder nadere zitting af te doen, heeft de rechtbank het onderzoek op 23 februari 2023 gesloten.

Overwegingen

Over bestreden besluit 1 (het aanvullend terugkeerbesluit)
1. Eiser heeft tegen het aanvullend terugkeerbesluit geen gronden aangevoerd. Het toetsingskader van de rechtbank is beperkt in die zin dat slechts enkele punten ambtshalve mogen worden getoetst. Binnen dat toetsingskader heeft de rechtbank geen onregelmatigheden aangetroffen. Gelet hierop is het beroep, voor zover gericht tegen het aanvullend terugkeerbesluit ongegrond.
Over bestreden besluit 2 (het inreisverbod)
2. Eiser heeft tegen het inreisverbod geen gronden aangevoerd. Het toetsingskader van de rechtbank is beperkt in die zin dat slechts enkele punten ambtshalve mogen worden getoetst. Binnen dat toetsingskader heeft de rechtbank geen onregelmatigheden aangetroffen. Gelet hierop is het beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod ongegrond.

Over bestreden besluit 3 (de maatregel van bewaring)

3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.Verweerder heeft, met toepassing van artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1
Ter zitting heeft verweerder zware grond 3i laten vallen.
4. Eiser betwist zware grond 3a en lichte gronden 4c en 4d.
4.1
Eiser heeft de zware gronden 3b en 3c en de lichte grond 4a niet bestreden. Deze gronden zijn reeds voldoende om de maatregel te kunnen dragen. Wat eiser aanvoert tegen zware grond 3a en lichte gronden 4c en 4d behoeft daarom geen bespreking.
5. Eiser voert aan dat hij ten onrechte op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw is opgehouden. Eiser meent dat zijn nationaliteit en identiteit al vaststonden voordat hij werd opgehouden. Hij legt hieraan ten grondslag dat hij staande is gehouden door de Vreemdelingenpolitie en dat daaruit volgde dat zijn gegevens bij hen al bekend waren. Volgens eiser heeft dit te maken met het eerder aan hem opgelegde terugkeerbesluit waarbij hij toentertijd een geldig paspoort heeft overgelegd. Eiser stelt daarom dat zijn ophouding op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw had moeten plaatsvinden.
5.1
De rechtbank is het met eiser eens dat de ophouding op de verkeerde wettelijke grondslag is gebaseerd. Uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek van 2 februari 2023 volgt dat eiser is opgehouden na staandehouding en dat hij ten tijde van de ophouding een laissez-passer heeft overgelegd die tot 4 februari 2021 geldig was en door de Indonesische ambassade in Den Haag is afgegeven. Eiser beschikte dan ook over een identiteitsdocument op basis waarvan verweerder zijn identiteit en nationaliteit onmiddellijk kon vaststellen. De enkele omstandigheid dat eiser niet beschikte over een geldig document voor grensoverschrijding in de zin van artikel 4.21 van het Vb is onvoldoende voor de conclusie dat eisers identiteit niet reeds vaststond. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw.
5.2
Het vorenstaande betekent dat er een gebrek kleeft aan de ophouding. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld 14 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2171) leidt dit gebrek niet zonder meer tot onrechtmatigheid van de daaropvolgende maatregel van bewaring, maar dient er een belangenafweging plaats te vinden. Deze valt in het voordeel van verweerder uit. Eiser is door het gebrek immers niet in zijn belangen geschaad. Eiser mocht wel worden opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw nu hij geen rechtmatig verblijf bleek te hebben. De gevolgen zouden voor hem daarmee niet anders zijn geweest als hij op die grondslag was opgehouden. In zoverre weegt de ernst van het gebrek niet op tegen de belangen die met de maatregel van bewaring zijn gediend. Omdat er sprake is van een gebrek zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten.
6. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel nu hij zelf verklaard heeft vrijwillig te willen terugkeren. Volgens eiser kleeft aan de maatregel een motiveringsgebrek omdat verweerder dat aspect niet in de maatregel heeft opgenomen.
6.1
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Uit de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden en de daarbij gegeven motivering volgt dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat een lichter middel niet doeltreffend is toe te passen om dit risico te ondervangen. Dat sprake is van een motiveringsgebrek, zoals eiser stelt, volgt de rechtbank dan ook niet. Eiser heeft reeds de mogelijkheid gehad om zelf te vertrekken, maar heeft dit niet gedaan. Gelet op het onttrekkingsgevaar hoeft verweerder niet te volstaan met het toepassen van een lichter middel. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Tot slot voert eiser aan dat verweerder niet in overeenstemming met de derde zin van artikel 5.3 van het Vb heeft gehandeld. Eiser stelt dat uit dit artikel volgt dat met het uitreiken van de maatregel van bewaring aan de vreemdeling, in een taal die hij begrijpt, moet worden uitgelegd wat de redenen van de maatregel van bewaring zijn en dat hij tegen de maatregel, met behulp van kosteloze rechtsbijstand, beroep kan instellen. Volgens eiser dient verweerder hierbij een uitreikingsblad ter ondertekening aan de vreemdeling te overhandigen, zodat vaststaat dat verweerder aan deze norm heeft voldaan. Nu verweerder niet aan deze voorwaarden heeft voldaan, is volgens eiser sprake van schending van artikel 5.3 van het Vb.
7.1
Artikel 5.3 van de Vb luidt als volgt:
“De maatregel waarbij de bewaring op grond van artikel 59, 59a of 59b van de Wet wordt opgelegd wordt gedagtekend en ondertekend; de maatregel wordt met redenen omkleed. Aan de vreemdeling op wie de maatregel betrekking heeft, wordt onmiddellijk een afschrift daarvan uitgereikt. De vreemdeling wordt daarbij schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen.”
7.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet heeft voldaan aan de eisen genoemd in de derde zin van artikel 5.3 van het Vb. Uit niets blijkt immers dat eiser bij de uitreiking van de maatregel van bewaring, in een taal die hij verstaat, op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring. Ook blijkt niet dat aan hem is uitgelegd dat hij tegen de maatregel van bewaring beroep kan instellen en dat hij daarbij recht heeft op gratis rechtsbijstand.
Verweerder heeft in zijn reactie op deze beroepsgrond gesteld dat van schending van artikel 5.3 van de Vb geen sprake is omdat hij in elk geval in lijn met deze norm heeft gehandeld. Allereerst volgt dit volgens verweerder uit het feit dat de zakelijk inhoud van de maatregel van bewaring met behulp van een tolk aan eiser is medegedeeld. De rechtbank volgt dit betoog niet. Dat de redenen van de bewaring aan eiser in een voor hem begrijpelijke taal zijn medegedeeld blijkt niet uit de maatregel van bewaring of enig ander document (anders dan bijvoorbeeld het proces-verbaal van gehoor waaruit wel blijkt dat het gehoor met behulp van een tolk heeft plaatsgevonden) en wordt door eiser ook betwist. Ten tweede stelt verweerder in zijn reactie dat de noodzaak ontbreekt om eiser te informeren over de mogelijkheid om tegen de maatregel van bewaring met behulp van een gratis advocaat beroep in te stellen omdat eiser hierover tijdens het gehoor al is geïnformeerd en eiser voorafgaand aan het gehoor ook al daadwerkelijk een advocaat heeft toegewezen gekregen. Ook dit betoog van verweerder volgt de rechtbank niet. Dat aan eiser eerder via een piketmelding een advocaat is toegewezen is juist maar neemt niet weg dat uit artikel 5.3 van de Vb voor verweerder de verplichting volgt om eiser gelijktijdig met het nemen en uitreiken van de maatregel van bewaring te wijzen op zijn recht om met behulp van gratis rechtsbijstand beroep tegen de maatregel in te stellen. Dat aan eiser al een advocaat is toegevoegd waarborgt niet dat hij bij de aanvang van de bewaring in een voor hem begrijpelijke taal van deze procedurele rechten op de hoogte wordt gebracht.
Derhalve is sprake van een gebrek. De rechtbank is echter van oordeel dat dit gebrek niet maakt dat de daaropvolgende bewaring onrechtmatig is, nu de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Zoals verweerder stelt is aan eiser immers op initiatief van verweerder een advocaat toegekend. De advocaat heeft deze de maatregel van bewaring op enig moment ontvangen en heeft daartegen vervolgens namens eiser beroep ingesteld. Hoewel deze informatie niet tijdens de uitreiking van de maatregel van bewaring in een voor hem begrijpelijke taal aan eiser kenbaar is gemaakt, heeft eiser ook zonder deze mededeling gebruik kunnen maken van de hem toekomende procedurele rechten. Daarbij is het van belang om op te merken dat uit de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden en de daarbij gegeven motivering volgt dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Daarnaast heeft eiser ruimschoots de gelegenheid gehad om zelfstandig te vertrekken naar zijn land van herkomst, maar heeft hij zelf de keuze gemaakt hieraan geen gevolg te geven. De beroepsgrond slaagt derhalve niet.
8. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Over de beroepen
9. Het beroep tegen het aanvullend terugkeerbesluit en tegen het inreisverbod is ongegrond. Het beroep tegen de maatregel van bewaring is ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Nu er een gebrek in de ophouding is geconstateerd ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 en bestreden besluit 2 ongegrond;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 3 ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Stoelinga, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over de maatregel van bewaring gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over het aanvullend terugkeerbesluit en het inreisverbod gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.