ECLI:NL:RBDHA:2023:7337
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsdocument op basis van schijnrelatie tussen eiser en referente
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, een Iraakse nationaliteit houder, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsdocument door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had verzocht om verblijf bij zijn Poolse partner, maar de staatssecretaris concludeerde dat er sprake was van een schijnrelatie. Eiser had eerder een aanvraag ingediend die op 25 juni 2021 was afgewezen, en zijn bezwaar tegen deze afwijzing werd op 12 oktober 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank behandelde het beroep op 5 april 2022, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er sprake was van een schijnrelatie, gebaseerd op tegenstrijdige verklaringen van eiser en zijn referente over belangrijke gebeurtenissen in hun leven. Eiser betoogde dat hij een logische uitleg had gegeven voor deze tegenstrijdigheden en dat de zwangerschap van de referente een duurzame relatie zou impliceren. De rechtbank verwierp dit argument, omdat er op het moment van het bestreden besluit geen gezamenlijk kind was en eiser niet had aangetoond de biologische vader te zijn.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet verplicht was om nader onderzoek te doen naar de zwangerschap, aangezien dit geen nieuw feit was dat de afwijzing zou kunnen rechtvaardigen. Eiser had ook aanvullende stukken ingediend, maar deze waren van na het bestreden besluit en konden niet worden meegewogen. De rechtbank oordeelde dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat eiser en referente uitvoerig waren gehoord over hun relatie. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.