ECLI:NL:RBDHA:2023:7337

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
AWB 21/6258
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsdocument op basis van schijnrelatie tussen eiser en referente

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, een Iraakse nationaliteit houder, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsdocument door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had verzocht om verblijf bij zijn Poolse partner, maar de staatssecretaris concludeerde dat er sprake was van een schijnrelatie. Eiser had eerder een aanvraag ingediend die op 25 juni 2021 was afgewezen, en zijn bezwaar tegen deze afwijzing werd op 12 oktober 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank behandelde het beroep op 5 april 2022, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er sprake was van een schijnrelatie, gebaseerd op tegenstrijdige verklaringen van eiser en zijn referente over belangrijke gebeurtenissen in hun leven. Eiser betoogde dat hij een logische uitleg had gegeven voor deze tegenstrijdigheden en dat de zwangerschap van de referente een duurzame relatie zou impliceren. De rechtbank verwierp dit argument, omdat er op het moment van het bestreden besluit geen gezamenlijk kind was en eiser niet had aangetoond de biologische vader te zijn.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet verplicht was om nader onderzoek te doen naar de zwangerschap, aangezien dit geen nieuw feit was dat de afwijzing zou kunnen rechtvaardigen. Eiser had ook aanvullende stukken ingediend, maar deze waren van na het bestreden besluit en konden niet worden meegewogen. De rechtbank oordeelde dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat eiser en referente uitvoerig waren gehoord over hun relatie. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/6258 (beroep) en AWB 21/6037 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 17 april 2023 in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. S. Beyik-Kocer).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9 van de Vw 2000 [1] , waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 12 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (AWB21/6258). Ook heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend (AWB 21/6037).
De rechtbank heeft alleen het beroep op 5 april 2022 op zitting behandeld. Aanwezig waren eiser, de gemachtigde van eiser, referente en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft de Iraakse nationaliteit. Hij wenst verblijf bij zijn Poolse partner, [naam] (referente), in Nederland. Eiser vindt dat hij in aanmerking komt voor een verblijfsdocument EU/EER.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat tussen eiser en referente sprake is van een schijnrelatie. Daartoe acht verweerder redengevend dat eiser en referente tijdens de hoorzitting op belangrijke punten meermaals tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser betoogt dat hij een logische en begrijpelijke uitleg heeft gegeven voor de tegenstrijdige verklaringen. Verder moet er een exclusieve en duurzame relatie worden aangenomen [2] omdat referente zwanger is van het kind van eiser. De zwangerschapsverklaring had niet ter zijde mogen worden geschoven. In ieder geval had verweerder nader onderzoek moeten verrichten nu de zwangerschap van referente een nieuw feit betreft. Eiser verwijst hierbij naar een uitspraak van de hoogste bestuursrechter. [3] Tot slot stelt eiser dat de hoorplicht is geschonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Schijnrelatie
4.1
In geschil is of verweerder heeft kunnen concluderen dat tussen eiser en referente sprake is van een schijnrelatie.
4.2
Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat van een vreemdeling en de gestelde partner mag worden verwacht dat zij over belangrijke gebeurtenissen in hun leven, ook al hebben die zich al langere tijd geleden afgespeeld, eenduidige verklaringen afleggen. [4]
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een schijnrelatie. Verweerder heeft in dit verband kunnen wijzen op de tegenstrijdige verklaringen over essentiële onderwerpen, zoals onder andere over het verloop van de eerste ontmoeting, de periode na de eerste ontmoeting, het moment waarop eiser en referente zijn gaan samenwonen, de eerste ontmoeting met de ouders van referente, de hoeveelheid van woningen die eiser en referente hebben bezichtigd en de wijze waarop dat is gegaan, de wijze van bidden van eiser en de tegenstrijdige verklaringen over het aantal woonlagen van de woning. De rechtbank overweegt dat de hierboven besproken gebeurtenissen belangrijke gebeurtenissen in een mensenleven zijn waarvan mag worden verwacht dat er eenduidig over wordt verklaard.
4.4.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser en referente tijdens het gehoor in het kader van nader onderzoek tegenstrijdig hebben verklaard. Eiser en referente zijn hiermee geconfronteerd door verweerder. Eiser en referente hebben geen afdoende verklaringen gegeven voor bovengenoemde tegenstrijdige verklaringen. Dat referente vergeetachtig is geen verschoonbare reden. Daarnaast zien de tegenstrijdige verklaringen op feitelijkheden en lopen dermate uit elkaar dat van verschillende interpretaties geen sprake kan zijn.
5. De stelling van eiser dat een duurzame relatie moet worden aangenomen nu eiser en referente gezamenlijk een kind hebben, volgt de rechtbank niet. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat er ten tijde van het bestreden besluit geen sprake is van een gezamenlijk kind. Referente was toen zwanger. Bovendien heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij de biologische vader van het kind was of dat hij de ongeboren vrucht heeft erkend. De rechtbank volgt verweerder dan ook in zijn standpunt dat eiser en referente met de zwangerschap niet hebben aangetoond een oprechte relatie te hebben.
6. Ook volgt de rechtbank het standpunt van verweerder dat, gelet op hetgeen hierboven is overwogen, het door eiser kenbaar maken van de zwangerschap niet hoeft te leiden tot nader onderzoek. Het beroep op de uitspraak waar eiser ter onderbouwing van zijn standpunt naar verwijst kan niet slagen, nu in die zaak de schijnrelatie al in rechte was komen vast te staan, waardoor verweerder bij de opvolgende aanvraag gehouden was om te onderzoeken of sprake was van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. In deze procedure gaat het niet om een herhaalde aanvraag, zodat verweerder niet gehouden was om lopende deze procedure nogmaals onderzoek te verrichten.
7. Voorts heeft eiser in beroep aanvullende stukken overgelegd. De foto’s, belhistorie en bankafschriften zijn van na het bestreden besluit en konden door verweerder dus niet meegewogen worden in het bestreden besluit. Bovendien zeggen ze niets over de aannemelijkheid van de relatie ten tijde van de aanvraag of het primaire besluit. Overigens is gebleken dat eiser, met onder meer deze nieuwe stukken, inmiddels een nieuwe verblijfsaanvraag heeft ingediend.
Hoorplicht
8. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de hoorplicht niet is geschonden. De rechtbank benadrukt dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftprocedure. Gelet hierop heeft de hoogste bestuursrechter overwogen dat een bestuursorgaan slechts van het horen mag afzien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. [5] Eiser en referente zijn in de aanvraagfase uitvoerig gehoord over hun relatie.
Gelet hierop, de motivering van het primaire besluit en de gronden in het bezwaarschrift, is in dit geval aan deze maatstaaf voldaan, zodat verweerder van het horen heeft mogen afzien.
Wat is de conclusie?
9. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de aanvraag van eiser op goede gronden heeft afgewezen. Het beroep is ongegrond.
10. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er niet langer sprake is van connexiteit. [6]
11. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000).
3.De uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 18 april 2019, ECLI:RVS:2019:1279.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2434.
5.Zie artikel 7:3, aanhef onder b van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6.Op grond van artikel 8:81 van de Awb en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.