ECLI:NL:RBDHA:2023:732

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
22-7103
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening en beroep tegen omgevingsvergunning voor bijgebouw in strijd met beheersverordening

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2023, wordt het verzoek van eisers om een voorlopige voorziening beoordeeld. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, dat op 11 oktober 2022 een omgevingsvergunning heeft verleend voor het bouwen van een bijgebouw. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het college niet heeft onderzocht of de afwijking van de beheersverordening in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Dit gebrek in de motivering leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit vernietigd moet worden. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college een nieuw besluit op bezwaar moet nemen, waarbij het deugdelijk moet motiveren dat de goede ruimtelijke ordening niet in de weg staat aan de afwijking van de beheersverordening. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen en de noodzaak voor het college om de belangen van omwonenden, zoals eisers, in de besluitvorming mee te wegen. De voorzieningenrechter heeft het beroep van eisers gegrond verklaard en het college veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/7103 en SGR 22/7104
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 januari 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaken tussen
[eiser 1],
[eiseres] en [eiser 2], uit [woonplaats] (eisers)
(gemachtigde: mr. M.J. van Basten Batenburg)
en
het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar(het college)
(gemachtigde: mr. W. Kromhout van der Meer).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[derde-partij]uit [woonplaats] (derde-partij) (gemachtigde: mr. J.J. Kesseboom)

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van eisers om een voorlopige voorziening strekkende tot schorsing van een besluit van het college van 11 oktober 2022 (het bestreden besluit), althans het staken van bouwwerkzaamheden tijdens de beroepsprocedure. [1]
1.2.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college en de gemachtigde van de derde-partij.
1.4.
Omdat de voorzieningenrechter tijdens de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eisers. [2] Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

2.Voorgeschiedenis

2.1.
Op 17 november 2020 heeft de derde-partij een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het veranderen van een berging in een atelier (en berging) op het perceel Prinsenweg 62 te Wassenaar.
2.2.
Bij besluit van 29 juli 2021 heeft het college aan de derde-partij de verzochte omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten (a) bouwen van een bouwwerk en (b) het handelen in strijd met de regels van een beheersverordening als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo. Het college is daarbij op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2°, van de Wabo afgeweken van de ter plaatse geldende beheersverordening ‘Prinsenwijk Wassenaar’ (de beheersverordening).
2.3.
Eisers hebben tegen het besluit van 29 juli 2021 bezwaar gemaakt. In het besluit op bezwaar van 28 februari 2022 is dit bezwaar ongegrond verklaard.
2.4.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar van 28 februari 2022. Bij uitspraak van 18 augustus 2022 [3] heeft de voorzieningenrechter op dit beroep beslist. In deze uitspraak heeft de voorzieningenrechter overwogen dat het college niet heeft onderkend dat de aanvraag van derde-partij (ook) in strijd is met het plaatsingsvereiste in artikel 8, tweede lid, onder g, ten tweede, van de regels van de beheersverordening. De strijd met de beheersverordening bestaat uit de afstand van het bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens, te weten 24,9 centimeter, terwijl op grond van de beheersverordening het bouwwerk zich op de erfgrens of minimaal op een meter afstand van de erfgrens dient te bevinden. Het college is ten aanzien van deze strijdigheid niet afgeweken van de beheersverordening. Om deze reden kon de omgevingsvergunning, gelet op artikel 2.10 van de Wabo, niet worden verleend. In de uitspraak van 18 augustus 2022 is daarom het beroep gegrond verklaard, het besluit op bezwaar van 28 februari 2022 vernietigd, het primaire besluit herroepen, bepaald dat de uitspraak in plaats treedt van het vernietigde besluit en het college opgedragen binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak. De voorzieningenrechter heeft de overige beroepsgronden van eisers verworpen.
2.5.
Het college heeft naar aanleiding van de uitspraak van 18 augustus 2022 het bestreden besluit genomen. In dit besluit is vermeld dat de gevallen waarin het college de bevoegdheid tot afwijking van een beheersverordening of een bestemmingsplan kan gebruiken voor kruimelgevallen zijn vastgelegd in de ‘Beleidsregels Kruimelgevallen Wassenaar 2015’ (Beleidsregels 2015). De Beleidsregels 2015 bieden volgens het college geen basis om de afstand van het bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens toe te staan. Ter voorkoming van onevenredig nadeel aan de kant van de derde-partij is het college in het bestreden besluit op basis van artikel 4:84, tweede lid, van de Awb afgeweken van de Beleidsregels 2015 en heeft het bouwwerk toegestaan op basis van de kruimelregeling van artikel 4, bijlage II, van het Besluit omgevingsrecht (Bor).

3.Beoordeling door de voorzieningenrechter

3.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
Beroepsgrond: uitleg uitspraak 18 augustus 2022
3.2.
Eisers betogen dat nu tegen de uitspraak van 18 augustus 2022 geen hoger beroep is ingesteld, deze uitspraak onherroepelijk is geworden en de overweging in de uitspraak dat het bijgebouw niet mag worden afgebouwd en de herroeping van het primaire besluit daarmee vaststaan. Het college had om deze reden na de uitspraak van 18 augustus 2022 alleen nog te beslissen op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in bezwaar en kon niet meer inhoudelijk en aanvullend beslissen op het bezwaarschrift. Een omgevingsvergunning zou opnieuw aangevraagd moeten worden door de derde-partij en dat is niet gebeurd.
3.2.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De voorzieningenrechter constateert dat in de uitspraak van 18 augustus 2022 het besluit op bezwaar van 28 februari 2022 is vernietigd en het primaire besluit van 29 juli 2021 is herroepen. De voorzieningenrechter overweegt dat in de uitspraak van 18 augustus 2022 ten onrechte geen besluit is genomen ter vervanging van het herroepen primaire besluit van 29 juli 2021. Dit is wel vereist op basis van artikel 7:11 van de Awb en dit betreft daarom een onjuistheid in de uitspraak van 18 augustus 2022. Dit betekent dat er alsnog een besluit moest worden genomen ter vervanging van het herroepen primaire besluit van 29 juli 2021. Een op basis van artikel 7:11 van de Awb genomen vervangend besluit heeft te gelden als een besluit op bezwaar. In de uitspraak van 18 augustus 2022 is het college ook opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De voorzieningenrechter volgt daarom eisers niet in hun betoog dat het college geen inhoudelijk besluit meer mocht nemen. Met het nemen van het bestreden besluit heeft het college voldaan aan de opdracht in de uitspraak van 18 augustus 2022. Zoals het college heeft toegelicht dient het bestreden besluit te worden begrepen als vervanging van het herroepen primaire besluit van 29 juli 2021, waarbij opnieuw de omgevingsvergunning voor de activiteiten onder artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo wordt verleend en in aanvulling daarop de afwijking van artikel 8, tweede lid, onder g, ten tweede, van de beheersverordening wordt toegestaan op basis van de kruimelgevallenregeling.
3.2.2.
De voorzieningenrechter volgt eisers ook niet in hun betoog dat de overwegingen in de uitspraak van 18 augustus 2022, dat de omgevingsvergunning op grond van artikel 2.10 van de Wabo niet kon worden verleend wegens de strijdigheid van het bouwplan met de beheersverordening (rechtsoverweging 7.6) en het bijgebouw niet mag worden afgebouwd (rechtsoverweging 13.1), in de weg staan aan het alsnog verlenen van de omgevingsvergunning in het bestreden besluit. De voorzieningenrechter overweegt dat in de uitspraak van 18 augustus 2022 terecht is overwogen dat het bouwplan in strijd was met artikel 8, tweede lid, onder g, ten tweede, van de regels van de beheersverordening en dat dit betekent dat de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen op grond van artikel 2.10 van de Wabo niet kon worden verleend. Hiermee is niet gezegd dat een omgevingsvergunning nooit verleend zou kunnen worden voor het bouwwerk. Het college heeft immers de bevoegdheid om af te wijken van de beheersverordening. Daarmee wordt de strijdigheid van het bouwwerk met de beheersverordening opgeheven en staat artikel 2.10 van de Wabo niet meer aan het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen in de weg.
Beroepsgrond: publicatie van het betreden besluit
3.3.
Eisers betogen dat het bestreden besluit niet is gepubliceerd in overeenstemming met artikel 3:12, eerste lid, van de Awb en artikel 3.9 van de Wabo. Nu het gaat om een nieuw besluit, zonder een daartoe strekkende aanvraag, is dit een verzuim dat niet meer kan worden hersteld.
3.3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals overwogen in rechtsoverweging 3.2.1 heeft het bestreden besluit te gelden als een besluit op bezwaar, aangezien dit is genomen ter vervanging van het herroepen primaire besluit van 29 juli 2021. Het bekendmakingsvereiste voor een besluit op bezwaar is te vinden in artikel 7:12, tweede lid, van de Awb. Het betreden besluit is door het college volgens 7:12, tweede lid, van de Awb bekendgemaakt door toezending aan de derde-partij. In lijn met artikel 7:12, derde lid, van de Awb is aan eisers mededeling gedaan van het betreden besluit.
Beroepsgrond: artikel 4:84 van de Awb - afwijking van beleidsregels
3.4.
Volgens eisers is artikel 4:84 van de Awb incorrect toegepast door het college, omdat dit artikel niet ambtshalve kan worden toegepast door een bestuursorgaan. Verder kan artikel 4:84 van de Awb alleen worden ingezet in afwijking van een beleidsregel en niet in afwijking van een wet: omdat het bouwen van de berging in strijd is met artikel 2.10 van de Wabo en de beheersverordening, kan artikel 4:84 van de Awb niet worden toegepast. Toepassing van artikel 4:84 van de Awb is ook niet aan de orde omdat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die dat rechtvaardigen: de belangen van de derde-partij zijn verdisconteerd in de toepasselijke regelgeving, terwijl het oprichten van een bouwwerk zonder omgevingsvergunning geen belang is dat in zijn algemeenheid bescherming verdient.
3.4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Anders dan eisers betogen, bestaat geen grond voor het oordeel dat artikel 4:84 van de Awb niet ambtshalve kan worden toegepast. Zoals volgt uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet een bestuursorgaan zelfstandig nagaan of toepassing van beleidsregels tot een evenredige uitkomst leidt. [4] De voorzieningenrechter volgt eiseres ook niet in hun betoog dat het college artikel 4:84 van de Awb heeft toegepast om van de wet af te wijken. De afwijkingsbevoegdheid is gebruikt om af te wijken van de Beleidsregels 2015. In deze beleidsregels is ook de voorwaarde te vinden dat een bouwwerk zich tegen of op minimaal een meter afstand dient te bevinden van de (zijdelingse) perceelsgrens. Dit betekent dat het college op basis van de Beleidsregels 2015 geen gebruik kon maken van de kruimelgevallenregeling. Het college is met gebruikmaking van artikel 4:84 van de Awb afgeweken van de Beleidsregels 2015 en heeft vervolgens met toepassing van de kruimelgevallenregeling van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2°, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Bor een omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van artikel 8, tweede lid, onder g, ten tweede, van de regels van de beheersverordening. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college in voldoende mate heeft gemotiveerd dat de belangen van de derde-partij bij het bouwen van het bouwwerk zwaarder wegen dan het vasthouden aan de Beleidsregels 2015. In dit verband komt doorslaggevend gewicht toe aan het gebruik van het bestaande fundament van de berging voor de bouw van het bouwwerk.
Beroepsgrond: horen van eisers
3.5.
Volgens eisers zijn zij in het kader van de totstandkoming van het bestreden besluit ten onrechte niet gehoord.
3.5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eisers zijn in het kader van de totstandkoming van het besluit op bezwaar van 28 februari 2022 al gehoord. Daarnaast hebben eisers in de voorlopige voorzieningenprocedures bij rechtbank Den Haag hun standpunten kenbaar kunnen maken. Hierbij zijn alle relevante standpunten van eisers met betrekking tot het bouwwerk, waaronder de afstand van het bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens, aan de orde zijn gekomen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat eisers voorafgaand aan het bestreden besluit nogmaals hadden moeten worden gehoord.
Beroepsgrond: belangen van eisers
3.6.
Volgens eisers zijn hun belangen niet meegewogen bij de totstandkoming van het bestreden besluit. Eisers Noble en Noble-Boonstra hebben gesteld dat zij hinder ondervinden van de plaatsing van het bouwwerk op 24,9 cm van de perceelsgrens. Zij hebben aangevoerd dat hierdoor regenwater dat op het bouwwerk valt op hun perceel terecht komt, waardoor een pad op hun perceel aan het verzakken is.
3.6.1
Deze beroepsgrond slaagt. Uit het betreden besluit blijkt niet dat het college heeft onderzocht of de afwijking van de beheersverordening in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Dat het afwijken van artikel 8, tweede lid, onder g, ten tweede, van de regels van de beheersverordening volgens het college mogelijk is met de kruimelgevallenregeling laat onverlet dat het college op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2°, van de Wabo moet motiveren dat de afwijking niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij hoort ook een beoordeling van de door eisers ondervonden hinder van het regenwater dat via het dak van het bouwwerk op hun perceel terecht zou komen. Dit heeft het college niet gedaan, zodat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd vanwege strijd met artikel 7:12, eerste lid van de Awb. De voorzieningenrechter bepaalt dat het college een nieuw besluit op bezwaar moet nemen ter vervanging van het met de uitspraak van 18 augustus 2022 herroepen primaire besluit van 29 juli 2021. Indien het college het bouwplan alsnog wil vergunnen dan zal dit besluit in ieder geval moeten inhouden de reeds bij het primaire besluit van 29 juli 2021 verleende omgevingsvergunning voor de activiteiten onder artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo, waarbij het college alsnog deugdelijk dient te motiveren dat de goede ruimtelijke ordening niet in de weg staat aan het afwijken van artikel 8, tweede lid, onder g, ten tweede, van de beheersverordening.
4.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden met betrekking tot het beroep ter hoogte van € 184,- en met betrekking tot het verzoek om een voorlopige voorziening ter hoogte van € 184,-. Ook krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert twee punten op (een punt voor het indienen van het verzoek-/beroepschrift en een punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde van € 837,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.674,-.
4.3.
Omdat het beroep gegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op een nieuw besluit op bezwaar te nemen ter vervanging van het met de uitspraak van 18 augustus 2022 herroepen primaire besluit van 29 juli 2021;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat het college het griffierecht in de beroepsprocedure van € 184,- en voor het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een belanghebbende die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer SGR 22/7103.
2.Zaaknummer SGR 22/7104.
4.Zie, onder meer, ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, rechtsoverweging 8.1.