In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de sluiting van een woning op basis van de Opiumwet. Eiseres, een bewoner van de woning, had beroep ingesteld tegen een besluit van de burgemeester van Delft, die op 16 april 2021 een last onder bestuursdwang had opgelegd tot sluiting van de woning voor de duur van drie maanden. Dit besluit volgde op een doorzoeking van de woning op 5 november 2020, waarbij aanzienlijke hoeveelheden harddrugs, waaronder MDMA en cocaïne, waren aangetroffen. De burgemeester stelde dat de woning werd gebruikt als uitvalsbasis voor drugshandel, wat leidde tot overlast in de buurt.
Eiseres betwistte de sluiting en voerde aan dat deze maatregel niet passend was, omdat er geen drugs in de woning werden verkocht en dat onvoldoende rekening was gehouden met de belangen van haar minderjarige dochter. De rechtbank oordeelde echter dat de burgemeester bevoegd was om handhavend op te treden en dat de sluiting noodzakelijk was om de openbare orde te herstellen. De rechtbank benadrukte dat de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs in de woning een ernstige situatie vormde, die rechtvaardigde dat de woning voor een bepaalde periode gesloten werd.
De rechtbank concludeerde dat de sluiting van de woning evenredig was, gezien de ernst van de overtredingen en de overlast die deze veroorzaakten. De rechtbank wees erop dat de burgemeester bij de beslissing tot sluiting rekening had gehouden met de belangen van de betrokkenen, waaronder de minderjarige dochter van eiseres. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard, en kreeg zij geen griffierecht of proceskostenvergoeding terug.