ECLI:NL:RBDHA:2023:7286
Rechtbank Den Haag
- Bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake verblijfsvergunning asiel na tijdsoverschrijding door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak heeft eiser op 2 maart 2022 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. Na het verstrijken van de beslistermijn heeft eiser op 9 september 2022 verweerder in gebreke gesteld. Vervolgens heeft eiser op 3 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Op 17 februari 2023 heeft verweerder de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, zoals bedoeld in artikel 31, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank constateert dat verweerder inmiddels een inhoudelijk besluit heeft genomen op de aanvraag van eiser. Hierdoor is de rechtbank van mening dat eiser geen belang meer heeft bij een beoordeling van zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep wordt daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft ook overwogen dat eiser, vanwege het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag, het recht had om beroep in te stellen. Daarom heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 418,50. Dit bedrag is berekend op basis van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met inachtneming van de geldende tarieven en wegingsfactoren. De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.