ECLI:NL:RBDHA:2023:7272

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
21/4156, 21/4155, 21/4157, 21/7425
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsrecht en terugvordering bijstand wegens schending inlichtingenplicht en afwijzing inkomensafhankelijke toeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2023, zijn de beroepen van eiser gegrond verklaard. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn recht op bijstand over de periode van 8 september 2020 tot en met 12 oktober 2020, de terugvordering van teveel ontvangen bijstand van € 1.860,09, de afwijzing van zijn aanvraag om een individuele inkomenstoeslag en de opgelegde boete van € 645,-. De rechtbank oordeelde dat de inlichtingenplicht door eiser was geschonden, omdat hij het bezit van een auto niet had gemeld. Echter, de rechtbank concludeerde dat de auto, gezien de medische noodzaak voor eiser, niet als vermogen had moeten worden aangemerkt. Hierdoor was er geen sprake van een te hoog vermogen en had eiser recht op bijstand gehouden. De rechtbank vernietigde de besluiten van verweerder en herstelde de primaire besluiten, waardoor eiser recht had op de bijstand en de terugvordering onterecht was. Tevens werd de afwijzing van de inkomensafhankelijke toeslag vernietigd, omdat de auto niet als vermogen kon worden meegerekend. De rechtbank droeg verweerder op om nieuwe besluiten te nemen in overeenstemming met deze uitspraak en veroordeelde verweerder tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/4155, 21/4156, 21/4157, 21/7425
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2023 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. H.S. Huisman)
en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, verweerder
(gemachtigde: mr. N. Mustafic).
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de intrekking van het recht op bijstand over de periode 8 september 2020 tot en met 12 oktober 2020, de terugvordering van de teveel ontvangen bijstand van € 1.860,09, de afwijzing van de aanvraag om een individuele inkomenstoeslag en de aan eiser opgelegde boete van € 645,-.
Bij besluit van 10 december 2020 (primair besluit 1) heeft verweerder het recht op bijstand ingetrokken over de periode van 8 september 2020 tot en met 12 oktober 2020, omdat er sprake was van een wijziging van het vermogen van eiser. Eiser beschikte over een vermogen van € 7.950,-, terwijl de grens van het vrij te laten vermogen € 6.225,- was.
Bij besluit van 6 januari 2021 (primair besluit 2) heeft verweerder een bedrag van
€ 1.860,09 teruggevorderd.
Bij besluit van 10 december 2020 (primair besluit 3) heeft verweerder de aanvraag om een individuele inkomenstoeslag afgewezen, omdat eiser niet volledig heeft voldaan aan de voorwaarden die gelden voor de inkomenstoeslag. Eiser beschikte over teveel vermogen in de referteperiode.
Met de bestreden besluiten van 19 mei 2021 (bestreden besluiten 1, 2 en 3) op de bezwaren van eiser is verweerder bij die besluiten gebleven. Op 17 juni 2021 heeft eiser beroep ingesteld tegen deze besluiten.
Vervolgens heeft verweerder op 11 juni 2021 (primair besluit 4) aan eiser een boete opgelegd van € 645,- vanwege schending van de inlichtingenplicht. Bij besluit van
9 november 2021 is het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (bestreden besluit 4). Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft de beroepen op 21 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van eiser. Verweerder heeft zich afgemeld voor de zitting.
De rechtbank heeft aanleiding gezien het onderzoek te heropenen. Daarbij is verweerder in de gelegenheid gesteld nader te reageren op de gronden van beroep van eiser.
Verweerder heeft bij brief van 9 februari 2023 gereageerd. Eiser heeft bij brief van
3 maart 2023 gereageerd op de reactie van verweerder.
Nadat geen van partijen had aangegeven een nadere zitting te wensen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van de beroepen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Eiser ontvangt sinds 15 juni 2012 een bijstandsuitkering naar de norm voor alleenstaanden. Zijn vermogen is toen vastgesteld op € 135,09. Op 30 september 2020 heeft verweerder een IB-signaal gekregen dat eiser sinds 8 september 2020 een Opel CORSA-E met kenteken [kentekennummer] (auto) op zijn naam heeft staan. Naar aanleiding hiervan is een onderzoek ingesteld en is eiser verzocht gegevens te overleggen, waaronder een waardebepaling van de auto via de ANWB-koerslijst. Eiser heeft de gevraagde gegevens op 30 november 2020 verstrekt en op 9 december 2020 heeft verweerder een rapportage opgesteld. Uit de rapportage blijkt dat het vermogen van eiser door het bezit van de auto
€ 1.860,09 boven het vrij te laten vermogen van € 6.225,- uitvalt. De interingsnorm is berekend op anderhalf keer de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Dit heeft ertoe geleid dat bij primair besluit 1het recht op bijstand van eiser over de periode van 8 september 2020 tot en met 12 oktober 2020 is ingetrokken. Met primair besluit 2 wordt een bedrag van
€ 1.860,09 teruggevorderd vanwege teveel ontvangen bijstand.
1.2. Op 27 november 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag. Deze aanvraag is bij primair besluit 3 afgewezen.
1.3. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de intrekking en terugvordering van de bijstand en de afwijzing van de individuele inkomenstoeslag. Eiser is in de bezwaarfase gehoord door de commissie voor bezwaarschriften. De commissie heeft op 17 mei 2021 geadviseerd de drie bezwaren ongegrond te verklaren. Bij de bestreden besluiten1, 2 en 3 heeft verweerder de adviezen opgevolgd en de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3. Aan eiser is vervolgens een boete opgelegd van € 645,- vanwege schending van de inlichtingenplicht. Het daartegen gemaakte bezwaar is door verweerder ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de vier bestreden besluiten. De rechtbank zal de besluiten afzonderlijk van elkaar bespreken.

Intrekking recht op bijstand (SGR 21/4156)

Wat vindt verweerder?
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden door het bezit van de auto niet aan verweerder te melden. Eiser is zelf verantwoordelijk voor het nakomen van zijn wettelijke verplichtingen. Dat eiser vanuit de WMO hulp krijgt van Impegno ontslaat hem niet van deze eigen verantwoordelijkheid. Nu de waarde van de auto hoger is dan het vrij te laten vermogen, bestaat er geen recht op bijstand. Verweerder heeft daarom het recht op bijstand van eiser ingetrokken over de periode van 8 september 2020 tot en met 12 oktober 2020.
Wat vindt eiser?
2.1.
Eiser stelt dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Het was hem niet duidelijk dat hij moest melden dat hij een auto kreeg van zijn moeder en het kon hem ook niet duidelijk zijn. Hij ontvangt sinds 2012 bijstand en is sinds de toekenning nooit meer gewezen op zijn verplichtingen. Door zijn psychische klachten is bij eiser geen sprake van zelfredzaamheid en denk- en doenvermogen. Eiser staat sinds 20 november 2018 onder begeleiding van Impegno op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). Hij ontvangt op dit moment drie uur per week begeleiding. De begeleiders van Impegno hebben eiser niet ingelicht over de gevolgen die het accepteren van de auto zou hebben voor zijn bijstand. Verder stelt eiser dat met het krijgen van de auto zijn vermogen niet is gestegen, omdat de auto medisch noodzakelijk voor hem is. Eiser staat onder behandeling voor zijn psychische en lichamelijke klachten en gebruikt medicatie. Met de auto heeft hij vervoer naar zijn behandelingen en komt hij uit zijn isolement.
Welke regels zijn van toepassing?
3. Een besluit tot herziening of intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstand verlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat het op de weg van verweerder ligt om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening of intrekking is voldaan.
3.1.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) doet de belanghebbende aan het bijstand verlenend orgaan op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
3.2.
In artikel 34, tweede lid, aanhef en onder a, van de Pw staat vermeld dat bezittingen in natura die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn dan wel, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, noodzakelijk zijn, niet als vermogen in aanmerking worden genomen.
3.3.
Ingevolge artikel 54, derde lid, van de Pw herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt het een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, (…) heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. (…)
Wat oordeelt de rechtbank?
Is er sprake van schending van de inlichtingenplicht?
4. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de auto op 8 september 2020 op naam van eiser stond.
4.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hij niet kon weten dat hij het bezit van de auto moest melden. Het had eiser duidelijk kunnen zijn dat het bezit van de auto van invloed kon zijn op zijn recht op bijstand. Als hem dat niet duidelijk was, had hij bij verweerder moeten informeren of hij het moest melden. De inlichtingenverplichting is een objectief geformuleerde verplichting, waarbij opzet geen rol speelt. Beoordeeld moet worden of eiser inlichtingen had moeten geven en dit heeft nagelaten. Nalatigheid van de begeleider, zoals eiser in dit geval stelt, komt volgens vaste rechtspraak voor rekening en risico van eiser. [1] De rechtbank is dan ook met verweerder van oordeel dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden.
Is er een te hoog bedrag aan bijstand verleend?
4.2.
De waarde van een auto geldt als bezit dat in beginsel moet worden meegenomen bij de vermogensvaststelling. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de auto in zijn geval noodzakelijk was. [2]
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiser dit voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft toegelicht dat bij hem sprake is van psychische klachten, waaronder PTSS en depressie en dat bij hem een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis is vastgesteld. Door zijn psychische klachten is eiser geneigd zich thuis op te sluiten. Daarnaast heeft eiser lichamelijke klachten: hij lijdt aan het syndroom van Tietze, benigne hypermobiliteit en jicht. Zoals eiser ter zitting uiteen heeft gezet, had hij de auto nodig om naar de behandelingen te gaan. Ook zorgde de auto ervoor dat eiser uit zijn isolement kon komen, waardoor zijn depressieve klachten niet verergerden. De rechtbank stelt vast dat de toelichting van eiser over zijn psychische en lichamelijke klachten bevestiging vindt in de door hem overgelegde verklaringen van zijn behandelaars. Gelet op deze verklaringen is aannemelijk dat de auto voor eiser om medische redenen noodzakelijk was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de auto voor eiser, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden, noodzakelijk was, en dus buiten beschouwing had dienen te blijven bij de vaststelling van zijn vermogen. Gelet hierop heeft verweerder ten onrechte vastgesteld dat eiser op
8 september 2020 over een vermogen van € 7.950,- beschikte, waarmee het € 1.860,09 meer bedroeg dan de voor hem geldende vermogensgrens van € 6.2250,-.
4.4.
De rechtbank concludeert dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Maar eiser heeft aannemelijk gemaakt dat als hij wel aan de inlichtingenplicht had voldaan, er geen sprake was van een toename van zijn vermogen, waardoor het recht op bijstand was blijven bestaan. Verweerder heeft gelet daarop ten onrechte het recht op bijstand van eiser over de periode van 8 september 2020 tot en met 12 oktober 2020 ingetrokken.
4.5.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit 1 wordt wegens strijd met het motiveringsbeginsel als bedoeld in artikel 7:12 van de Awb, vernietigd.
4.6.
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en bepaalt dat het primaire besluit 1 wordt herroepen.

Terugvordering bijstand (SGR 21/4155)

5. Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de Pw vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, Pw.
5.1.
Uit 4.4, 4.5 en 4.6. volgt dat eiser in de periode van 8 september 2020 tot en met
12 oktober 2020 het recht op bijstand heeft behouden. Van ten onrechte of tot een te hoog bedrag ontvangen bijstand is dan ook geen sprake. Hiermee komt de grondslag voor de terugvordering te vervallen.
5.2.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit 2 wordt wegens strijd met het motiveringsbeginsel als bedoeld in artikel 7:12 van de Awb, vernietigd.
5.3.
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en bepaalt dat het primaire besluit 2 wordt herroepen

Afwijzing inkomensafhankelijke toeslag (SGR 21/4157)

6. Ingevolge artikel 36 van de Pw kan het college op een daartoe strekkend verzoek van een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering, gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele inkomenstoeslag verlenen.
6.1.
De aanvraag om een individuele inkomenstoeslag is afgewezen omdat eiser in de periode van 36 maanden van 27 november 2017 tot 27 november 2020, een vermogen had dat hoger was dan het vrij te laten bedrag aan vermogen dat voor eiser gold. Nu de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat de auto niet als vermogensbestanddeel kon worden meegenomen in de vermogensbepaling van eiser, heeft eiser geen hoger vermogen dan het vrij te laten bedrag gehad in de van toepassing zijnde periode. De afwijzing van de aanvraag om een inkomensafhankelijke toeslag kan dan ook niet in stand blijven.
6.2.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit 3 en draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Bestuurlijke boete (SGR 21/7425)7.Ingevolge artikel 18a PW legt het college een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in de artikelen 17, eerste lid, of 36b, tweede lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

7.1.
Zoals volgt uit hetgeen is overwogen in 5.1. is geen sprake van ten onrechte of tot een te hoog bedrag ontvangen bijstand. Er is dan ook geen nadeel ontstaan voor verweerder. Van een benadelingsbedrag is dan ook geen sprake.
7.2.
Uit de artikelen 2 en 2aa, eerste lid, aanhef en onder a, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten (het Boetebesluit) volgt dat in het geval het benadelingsbedrag nihil is, meerdere beslissingen mogelijk zijn, te weten het geven van een schriftelijke waarschuwing of een boete. Verweerder heeft hiermee dus een discretionaire bevoegdheid.
7.3.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit 4 en draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Conclusie en gevolgen
8. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten.
8.1.
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en bepaalt dat de primaire besluiten 1 en 2 worden herroepen.
8.2.
De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten 3 en 4 en bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten neemt op bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
8.3.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. Verweerder dient € 196,- (4 x € 49,-) aan griffierecht te vergoeden aan eiser. Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De bijstand door een gemachtigde levert 8 punten op (4 punten voor het indienen van de beroepschriften met een waarde per punt van € 837,-, 1 punt voor het verschijnen op de zitting in beroep van 21 december 2022 met een waarde van € 837,-, 2 punten voor het indienen van de bezwaarschriften tegen de primaire besluiten 1 en 2 met een waarde van € 597,- en 1 punt voor het verschijnen bij de hoorzitting bij de bezwarencommissie met een waarde van € 597,- bij een wegingsfactor 1). Toegekend wordt € 5.976,-.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten 1, 2, 3 en 4;
- herroept de primaire besluiten 1 en 2;
- draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar tegen de primaire besluiten 3 en 4 te nemen met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 196,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 5.976,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:605.
2.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:BV3820.