ECLI:NL:RBDHA:2023:7229

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
19 mei 2023
Zaaknummer
22/3152
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering zorgtoeslag 2020 en bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de terugvordering van zorgtoeslag over het jaar 2020. Eiser, die in 2019 zorgtoeslag had aangevraagd, ontving een voorschot op basis van een geschat inkomen van hem en zijn toeslagpartner. Bij de definitieve berekening bleek echter dat het gezamenlijke toetsingsinkomen hoger was dan het geschatte inkomen, wat resulteerde in een terugvordering van € 1.128,- door de Belastingdienst/Toeslagen. Eiser voerde aan dat zijn ex-partner ten onrechte was meegenomen in de berekening, omdat hij en zijn ex-partner feitelijk gescheiden leefden, ondanks dat de echtscheiding nog niet officieel was aangevraagd. Hij stelde dat bijzondere omstandigheden, zoals zijn detentie en een contactverbod, aanleiding moesten geven om de terugvordering te matigen of niet door te voeren.

De rechtbank overwoog dat, hoewel er bijzondere omstandigheden kunnen zijn die een terugvordering kunnen matigen, in dit geval de terugvordering het gevolg was van een afwijking van het vastgestelde toetsingsinkomen. De rechtbank volgde het standpunt van de Belastingdienst dat eiser het echtscheidingsverzoek via een gemachtigde had kunnen indienen, en dat de financiële situatie van eiser op zich geen reden was om de terugvordering te matigen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de terugvordering in stand bleef en eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3152

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. A.C.H. Walkate),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mr. [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2]).

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de zorgtoeslag van eiser over 2020 definitief vastgesteld en een bedrag aan teveel ontvangen voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 23 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft in 2019 zorgtoeslag aangevraagd. Bij voorschotbeschikking van 27 december 2019 heeft verweerder aan eiser zorgtoeslag toegekend voor 2020, op basis van een schatting van het jaarinkomen van eiser en zijn toeslagpartner. Het gezamenlijk toetsingsinkomen is daarbij geschat op € 23.812,-.
2. Bij de definitieve berekening is het gezamenlijke toetsingsinkomen van eiser en zijn toeslagpartner vastgesteld op € 32.057,-. Eiser heeft € 1.128,- teveel aan zorgtoeslag als voorschot ontvangen, wat verweerder van eiser terugvordert. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, omdat hij niet meer samenwoont met zijn toeslagpartner. De echtscheiding is inmiddels in gang gezet. Verweerder is in het bestreden besluit niet tegemoetgekomen aan het bezwaar van eiser.

Wat vindt eiser in beroep?

3. Eiser voert aan dat de definitieve aanslag moet worden kwijtgescholden, dan wel gematigd, omdat het jaarinkomen van zijn ex-partner ten onrechte is meegenomen in de berekening van de zorgtoeslag over 2020. Hij stelt dat hij en zijn ex-partner weliswaar nog gehuwd waren in 2020, maar feitelijk gescheiden van elkaar leefden en beiden stonden ingeschreven op een ander BRP-adres. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat verweerder vanwege de bijzondere omstandigheden had moeten afwijken van de wettelijke regeling. [1] Eiser was in de betreffende periode namelijk gedetineerd, gevolgd door een klinische opname. Hij was hierdoor niet in staat contact te leggen met zijn ex-partner, wat mede werd bemoeilijkt omdat er een contactverbod was opgelegd. Eiser kon hierdoor geen echtscheidingsverzoek indienen. Terugvordering is volgens eiser in strijd met het evenredigheidsbeginsel. [2]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4.1
Indien er sprake is van bijzondere omstandigheden kan verweerder afzien van terugvordering of het terug te vorderen bedrag matigen. Er is volgens het beleid echter geen sprake van een bijzondere omstandigheid indien de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijke over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend. [3] Dit is de situatie van eiser, zodat verweerder op grond van het beleid niet gehouden was van terugvordering af te zien of het terug te vorderen bedrag te matigen.
4.2 Volgens het beleid kan er, afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval, bij de aanwezigheid van aanvullende omstandigheden die – op zichzelf of in samenhang – wel zijn aan te merken als bijzondere omstandigheden, na een belangenafweging echter toch reden zijn de terugvordering te matigen. Ook in de omstandigheid dat eiser gedetineerd was en er sprake was van een contactverbod, waardoor de echtscheidingsprocedure niet in gang kon worden gezet, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om de teveel betaalde zorgtoeslag niet terug te vorderen of het terug te vorderen bedrag te matigen. Deze omstandigheid is ook anders dan die aan de orde was in de uitspraak waar eiser op heeft gewezen, waar de terugvordering was ontstaan vanwege de nabetaling van een bijstandsuitkering. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat eiser het echtscheidingsverzoek via een gemachtigde bij de rechtbank had kunnen indienen.
4.3
Ten slotte overweegt de rechtbank dat verweerder ter zitting heeft opgemerkt dat de omstandigheid dat eiser een bijstandsuitkering ontvangt en dus vanwege zijn financiële situatie niet in staat is aan de terugvordering te voldoen, volgens het beleid in het algemeen ook geen reden is om de terugvordering te matigen. Een persoonlijke betalingsregeling zou in dit geval mogelijk wel uitkomst kunnen bieden.
Wat is de conclusie?
5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de terugvordering van verweerder in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.W. Moorman, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Hij heeft daarbij gewezen op de uitspraak van de rechtbank Limburg van 24 februari 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:1586.
2.Eiser doet hierbij een beroep op artikel 13b, eerste en tweede lid van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
3.Verzamelbesluit Toeslagen, besluit van 11 januari 2021, nr. 2020-179259, onder 2.1.