ECLI:NL:RBDHA:2023:7129

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
17 mei 2023
Zaaknummer
SGR 22/5088
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering voorschot bindingspremie in het militair ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een militair, en de commandant Luchtstrijdkrachten. De eiser had een bindingspremie toegekend gekregen, maar deze werd door de commandant stopgezet en het ontvangen voorschot van € 26.192,81 werd teruggevorderd. De commandant stelde dat de eiser niet meer voldeed aan de voorwaarden voor de bindingspremie, omdat hij tijdens de bindingsperiode had gesolliciteerd naar een functie als officier. De eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de commandant niet bevoegd was om de premie terug te vorderen, aangezien hij nog steeds bij Defensie werkzaam was, zij het in een andere functie.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 21 februari 2023, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de commandant een grote mate van beleidsvrijheid heeft bij het toekennen van de bindingspremie en dat de rechterlijke toetsing terughoudend dient te zijn. De rechtbank concludeerde dat de aanspraak op de bindingspremie pas ontstaat na afloop van de periode waarvoor deze is toegekend en dat de commandant bevoegd was om voorwaarden te stellen. Aangezien de eiser was bevorderd tot officier, voldeed hij niet meer aan de voorwaarden voor de bindingspremie.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de commandant in redelijkheid de bindingspremie had stopgezet en het voorschot teruggevorderd. De rechtbank wees erop dat de eiser op de hoogte had moeten zijn van de voorwaarden zoals vastgelegd in de Nota Bindingspremie. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor de commandant om af te wijken van het beleid, ook niet in vergelijking met andere commando’s. De eiser had geen recht op proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5088

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. F. Bree),
en

de commandant Luchtstrijdkrachten, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Wobma).

Procesverloop

Bij besluit van 7 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser toegekende bindingspremie stopgezet en het voorschot teruggevorderd.
Bij besluit van 12 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van majoor [naam].

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Verweerder heeft eiser als adjudant onderofficier bij besluit van 4 september 2019 een bindingspremie toegekend voor de periode van 1 april 2020 tot en met 31 maart 2025. [1] Uit dit besluit volgt dat eiser gedurende deze periode moet voldoen aan de voorwaarden van de Nota Bindingspremie “5 generaties Materieellogisiek” van het Commando Luchtstrijdkrachten (CLSK) en pas na afloop van deze periode zijn recht op de bindingspremie ontstaat. Wel is het mogelijk om een voorschot te ontvangen. In dit besluit is opgenomen dat als aan eiser binnen de bindingsperiode ontslag wordt verleend, de vooraf ontvangen bedragen terugbetaald moeten worden. Eiser heeft op zijn verzoek een voorschot van € 26.192,81 ontvangen.
2. Eiser heeft gesolliciteerd op de functie van DS-Luitenant binnen de Commando Luchtstrijdkrachten. Bij besluit van 27 januari 2022 is deze functie hem toegekend en is hij bevorderd tot officier met ingang van 1 maart 2022.
3. Verweerder heeft met het primaire besluit de bindingspremie stopgezet en het uitbetaalde voorschot teruggevorderd, omdat eiser tijdens de bindingsperiode heeft gesolliciteerd naar een functie van Luitenant met de rang officier en daarmee niet langer voldoet aan de voorwaarden in de Nota Bindingspremie “5 generaties Materieellogistiek”. Het terug te vorderen bedrag blijkt uit eisers loonstrook van februari 2022.
4. Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en eisers bezwaar hiertegen ongegrond verklaard. Voor zover eiser met zijn bezwaar opkomt tegen zijn loonstrook, heeft verweerder dit niet-ontvankelijk verklaard. De loonstrook is volgens verweerder een herhaling van het bestreden besluit en brengt geen wijzingen aan in de financiële aanspraken of verplichtingen van eiser. Van een rechtsgevolg is dus geen sprake, zodat geen sprake is van een besluit waartegen bezwaar kan worden gemaakt. [2]
Waarom is eiser het niet eens met verweerder?
5. Eiser stelt dat verweerder niet bevoegd is om de bindingspremie terug te vorderen. Dit is enkel mogelijk bij ontslag en daar is geen sprake van. [3] Van verbreking van de binding met de defensieorganisatie is geen sprake omdat eiser bij Defensie blijft werken in een andere functie. In dit kader verwijst eiser naar de Nota’s Bindingspremie van het Commando Landstrijdkrachten (CLAS) en die van het Commando Zeestrijdkrachten (CSZK). Blijkbaar voeren andere commando’s ander beleid, zodat het op verweerders weg lag om afstemming te zoeken met de andere commando’s. [4] Eiser heeft het idee dat verweerder de bindingspremie gebruikt om de bezetting op peil te houden, terwijl het daarvoor niet is bedoeld. Tot slot doet eiser een beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat zonder gerechtvaardigde reden een onderscheid wordt gemaakt tussen de krijgsmachtonderdelen. [5]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank stelt voorop dat de commandant bij de uitoefening van de bevoegdheid om aan een militair een bindingspremie toe te kennen een grote mate van beleidsvrijheid heeft. De rechterlijke toetsing is daarom terughoudend. De bindingspremie is bedoeld om tegenwicht te bieden tegen de aanzuigende kracht van de civiele arbeidsmarkt. Het belang van de defensieorganisatie staat daarbij centraal. Het is bij uitstek aan de commandant om te bepalen wanneer het dienstbelang vereist dat dit management-instrument wordt ingezet. [6]
7. De rechtbank stelt vast dat de aanspraak op een bindingspremie pas ontstaat na afloop van de periode waarvoor de bindingspremie is toegekend en verweerder de bevoegdheid heeft om voorwaarden te stellen. Uit de Nota Bindingspremie “5 generaties Materieellogistiek” volgt dat één van de voorwaarden is dat de militair de rang van onderofficier heeft en behoort tot een personeelscategorie als opgenomen in tabel 1a van bijlage A van de Nota. Niet in geschil is dat eiser met de functietoewijzing op eigen verzoek is bevorderd tot officier (Eerste Luitenant) en daarmee niet meer voldoet aan de voorwaarde dat hij onderofficier is. Dit betekent dat het recht van eiser op een bindingspremie niet is ontstaan en verweerder bevoegd is om het voorschot terug te vorderen. Bij dit alles weegt de rechtbank mee dat eiser dit kon en behoorde te weten, omdat de Nota in deze situatie voorziet. In de Nota staat:
“Indien een voorschot is aangevraagd en
betrokkene vertrekt vóór ommekomst van de periode waarover de premie is toegekend,naar een functie waarvoor het CLSK géén noodzaak ziet om een bindingspremie “5 generaties materieellogistiek” toe te kennen, wordt een restitutieverplichting opgelegd. Indien betrokkene door de organisatie vanuit het organisatiebelang op een andere functie, buiten de genoemde functiegebieden wordt geplaatst, blijft de aanspraak op de bindingspremie voor de periode dat de premie is toegekend, bestaan.”
8. Voor zover andere commando’s dit anders hebben geregeld, maakt dit niet dat verweerder van terugvordering had moeten afzien. Uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat verweerder een ruime mate van beleidsruimte heeft om een bindingspremie toe te spitsen op de specifieke omstandigheden van het operationele commando. Zoals volgt uit de Nota Bindingspremie “5 generaties Materieellogistiek” is deze bij het CLSK toegespitst op het behoud van specifiek schaars personeel in de materiele logistieke keten. Niet is gebleken dat bij de andere commando’s sprake is van vergelijkbare situaties. Dit maakt ook dat verweerder in eisers geval geen afstemming met andere commando’s hoefde te zoeken over het toe te passen beleid.
Wat is de conclusie van de rechtbank?
9. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Verweerder heeft in redelijkheid de bindingspremie stopgezet en het voorschot teruggevorderd van eiser.
10. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie artikel 12 van het Inkomstenbesluit militairen en artikel 4 van de Inkomstenregeling militairen.
2.Als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Zie artikel 4, zevende lid, van de Inkomensregeling militairen.
4.Eiser doet een beroep op het artikel ‘Vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel en het beleidsmatige handelen van de Belastingdienst. Ontwikkelingen in de periode 1996-2004’ van R.H. Happé, NTB 2005, p. 37 e.v.
5.Eiser doet een beroep op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 december 2006 (ECLI:NL:CRVB:2006:AZ5230).
6.Zie artikel 12 van het Inkomstenbesluit militairen en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 januari 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ0239, r.o. 5.1).