In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Jemenitische nationaliteit. De maatregel is opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op basis van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. Tijdens de zitting op 10 mei 2023 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest voor de Jemenitisch-Arabische taal.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser internationale bescherming geniet in Italië en dat de noodzakelijke documenten voor zijn terugkeer naar Italië beschikbaar zijn. De rechtbank overweegt dat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert, en dat dit niet verder gemotiveerd hoeft te worden aan de hand van persoonlijke feiten en omstandigheden. Eiser heeft aangevoerd dat hij lijdt aan de ziekte van Addison en dat hij om gezondheidsredenen niet naar Italië kan terugkeren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat er geen omstandigheden zijn die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken. Eiser heeft toegang tot noodzakelijke medische zorg in het detentiecentrum, en er is niet gebleken dat hij detentieongeschikt is.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.