ECLI:NL:RBDHA:2023:6988

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
NL23.1076 en NL23.1077
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Colombiaanse eiseressen wegens onvoldoende bescherming door Colombiaanse autoriteiten

In deze zaak hebben twee Colombiaanse vrouwen, eiseressen 1 en 2, een asielaanvraag ingediend in Nederland, die op 12 januari 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is afgewezen. De rechtbank heeft op 23 maart 2023 de zaak behandeld, waarbij de eiseressen bijgestaan werden door hun gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseressen bedreigd en afgeperst zijn vanwege hun kapsalon in Colombia, maar dat de staatssecretaris niet geloofwaardig achtte dat de bedreigingen afkomstig waren van een gewapende groepering. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de eiseressen geen bescherming van de Colombiaanse autoriteiten zouden kunnen krijgen, ondanks de bedreigingen die zij hebben ervaren. De rechtbank concludeert dat de bestreden besluiten een motiveringsgebrek bevatten, maar dat dit gebrek niet leidt tot benadeling van de eiseressen. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van de eiseressen tot een bedrag van €1.674.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.1076 en NL23.1077
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [naam 1], eiseres 1,
V-nummer: [nummer],
mede ten behoeve van haar minderjarige kind [naam 2], en
[naam 3], eiseres 2, V-nummer: [nummer],
mede ten behoeve van haar minderjarige kind [naam 4], hierna gezamenlijk aangeduid als: eiseressen
(gemachtigde: mr. E.W.B. van Twist), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. Hamzaoui).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 12 januari 2023 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseressen afgewezen als ongegrond.
Eiseressen hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 23 maart 2023 op zitting behandeld. Eiseressen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Koster. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1. Eiseressen hebben de Colombiaanse nationaliteit en zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum 1] en [geboortedatum 2]. Eiseressen hebben op 22 februari 2022 een asielaanvraag ingediend in Nederland. Zij hebben hieraan ten grondslag gelegd dat zij samen een kapsalon uitbaten in de stad [plaatsnaam] en dat zij om die reden worden bedreigd en afgeperst. Eiseres 2 heeft op 30 januari 2022 een dreigtelefoontje ontvangen waarbij een bedrag van 30 miljoen pesos werd geëist. Eiseres 1 ontving op 3 februari 2022 een soortgelijk telefoontje. Op 11 februari 2022 werd een dreigbrief in de kapsalon, tevens de woning van eiseres 1, bezorgd waarin stond dat het verschuldigde bedrag voor 1 maart 2022
moest zijn betaald. Op 14 februari 2022 kwam een man de kapsalon binnen die zich voorstelde als deserteur van de [naam groepering 1] en lid van de [naam groepering 2], beide gewapende groeperingen in Colombia. De man toonde een vuurwapen en stelde dat eiseressen het geld moesten betalen, dat het geen spel was en dat het óf het geld was óf hun leven. Vervolgens schoot hij op de spiegel van de kapsalon, waarna hij vertrok. De volgende dag hebben eiseressen aangifte gedaan. Op 21 februari 2022 zijn zij uit Colombia vertrokken. Eiseressen vrezen voor hun leven. Ook vrezen zij dat hun kinderen zullen worden weggenomen en gerekruteerd door een gewapende groepering.
2. Verweerder heeft de asielaanvragen van eiseressen afgewezen als ongegrond.3 Hij acht hierbij de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseressen geloofwaardig. Ook acht verweerder geloofwaardig dat eiseressen herhaaldelijk zijn bedreigd en afgeperst, dat zij hier aangifte van hebben gedaan en dat zij na de aangifte nog bedreigende berichten hebben ontvangen van een onbekend persoon. Verweerder acht echter niet geloofwaardig dat de man die eiseressen heeft bedreigd, lid is van een gewapende groepering. Voor zover het asielrelaas geloofwaardig is geacht, worden eiseressen niet aangemerkt als vluchteling omdat hun vrees niet is te herleiden tot een van de gronden uit het Vluchtelingverdrag.4 Hoewel wordt aangenomen dat eiseressen bij terugkeer naar Colombia vermoord kunnen worden als zij niet betalen, is niet aannemelijk dat zij geen bescherming kunnen krijgen van de Colombiaanse autoriteiten. Daarom lopen zij bij terugkeer naar Colombia ook geen reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM.5
3. Eiseressen voeren in beroep aan dat het relaas ten onrechte slechts ten dele geloofwaardig is geacht. Eiseressen wijzen op het bewijs dat zij hebben ingebracht, waaronder een video van het incident waarbij in de kapsalon is geschoten. Verweerder mag niet van eiseressen verlangen dat zij aannemelijk maken dat de bedreiger daadwerkelijk lid is van een gewapende groepering. Een dergelijke bewijslast is in strijd met artikel 6 van het EVRM. Daarnaast heeft verweerder overwogen dat hij het aannemelijk acht dat eiseressen bij terugkeer vermoord kunnen worden.6 Volgens eiseressen betekent dit dat sprake is van een reëel risico op een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM, ongeacht wie de bedreiger was. Ook menen eiseressen dat de mogelijkheid van effectieve rechtsbescherming in Colombia ontbreekt. Zij hebben weliswaar aangifte kunnen doen van de bedreiging, maar hebben daarna niets meer vernomen van de Colombiaanse autoriteiten. Eiseressen verwijzen hiervoor ook naar het Algemeen Ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Colombia van maart 2022 (hierna: ambtsbericht).
De rechtbank oordeelt als volgt.
Omvang van het geschil
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat in beroep niet is bestreden dat eiseressen niet kunnen worden aangemerkt als vluchting. Tussen partijen is daarom uitsluitend in geschil of eiseressen bij terugkeer een reëel risico lopen op ernstige schade.
1. [naam groepering 1].
2 [naam groepering 2].
3 Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4 Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, 1951.
5 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6 Pagina 4, voornemen.
Geloofwaardigheidsbeoordeling
5. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder het relaas van eiseressen over de bedreigingen waarvan zij het slachtoffer zijn geworden grotendeels geloofwaardig heeft geacht. Verweerder acht slechts niet aannemelijk dat deze bedreigingen afkomstig zijn van een (lid van een) gewapende groepering als de [naam groepering 1] en/of de [naam groepering 2]. Volgens verweerder is het enkele feit dat de persoon die eiseressen op 14 februari 2022 in de kapsalon heeft bedreigd stelde dat hij tot de [naam groepering 2] behoort, daarvoor onvoldoende. De rechtbank volgt verweerder daarin niet. Verweerder verricht de geloofwaardigheidsbeoordeling van het asielrelaas volgens de uitgangspunten die zijn neergelegd in Werkinstructie (WI) 2014/10. Daarin staat dat, hoewel het in beginsel op de weg van de vreemdeling ligt om zijn asielrelaas aannemelijk te maken, de grenzen van die bewijslast niet verder strekken dan wat in redelijkheid van hem kan worden gevraagd.7 In dat verband valt niet in te zien hoe eiseressen, meer dan nu al het geval is, aannemelijk kunnen maken dat de man die hen op 14 februari 2022 bedreigde daadwerkelijk tot een gewapende groepering behoort en op dat punt dus de waarheid sprak. Daar komt nog bij dat verweerder het relaas van eiseressen voor het overige integraal geloofwaardig heeft geacht en niet heeft vastgesteld dat zij met betrekking tot enig onderdeel tegenstrijdig, ongerijmd of anderszins ongeloofwaardig hebben verklaard over de redenen van hun vlucht. Verder stelt de rechtbank vast dat volgens het ambtsbericht alle illegale gewapende groeperingen in Colombia, waaronder de [naam groepering 2], zich schuldig maken aan afpersing.8 Ook in zoverre past het relaas van eiseressen dus in wat bekend is over de situatie in hun land van herkomst. Dat, zoals verweerder heeft overwogen, volgens datzelfde ambtsbericht veel afpersers zich voordoen als lid van een gewapende groepering om angst bij hun slachtoffers in te boezemen, doet daar niet aan af. Verweerder heeft daarom niet deugdelijk gemotiveerd dat niet aannemelijk is dat degene die eiseressen heeft bedreigd lid is van een gewapende groepering.
6. De rechtbank constateert dan ook dat de bestreden besluiten een motiveringsgebrek bevatten. Zij ziet echter aanleiding dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, nu eiseressen daardoor niet zijn benadeeld. Daarvoor is het volgende van belang.
Effectieve bescherming
7. Verweerder heeft in de bestreden besluiten overwogen dat aannemelijk is dat eiseressen in Colombia kunnen worden vermoord. De rechtbank begrijpt dit standpunt aldus dat verweerder de bedreigingen waarover eiseressen hebben verklaard, ernstig en reëel acht, maar dat niet aannemelijk is geworden dat zij daartegen niet kunnen worden beschermd door de Colombiaanse autoriteiten.
8. Uit de rechtspraak van de Afdeling9 volgt dat ter beantwoording van de vraag of een vreemdeling in het land van herkomst bescherming kan krijgen, eerst door verweerder moet worden onderzocht of door de autoriteiten in het desbetreffende land in het algemeen bescherming wordt geboden. Daarbij dient hij informatie over de algemene situatie in een
7 Dit volgt ook uit artikel 4, vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn (Richtlijn 2011/95/EU).
8 Ambtsbericht, p. 75.
9 Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4016).
land van herkomst, in het bijzonder uit ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken en rapporten van internationale organisaties, te betrekken. Indien verweerder die vraag bevestigend heeft beantwoord, is het vervolgens aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat het vragen van bescherming voor hem gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht. Indien hij dat laatste niet aannemelijk maakt, kan slechts het tevergeefs door hem inroepen van de bescherming leiden tot de conclusie dat aannemelijk is gemaakt dat die autoriteiten niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden.
9. Op grond van het landgebonden beleid ten aanzien van Colombia10 gaat verweerder ervan uit dat het voor een Colombiaanse vreemdeling in het algemeen mogelijk is de bescherming van de autoriteiten te verkrijgen. De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk, omdat uit het ambtsbericht blijkt dat in Colombia sprake is van een uitgebreide structuur van richtlijnen, mechanismen en wetten om bescherming door de autoriteiten te waarborgen.11 Verweerder heeft in de bestreden besluiten onderkend dat de Colombiaanse autoriteiten niet altijd effectieve en doeltreffende bescherming bieden aan burgers. Dit betekent echter niet dat elke bescherming op voorhand is uitgesloten. Het ligt daarom op de weg van eiseressen om aannemelijk te maken dat zij geen bescherming kunnen krijgen. Zij zijn daarin niet geslaagd. Verweerder wijst er in dat verband terecht op dat eiseressen aangifte hebben kunnen doen van wat hen is overkomen. Deze aangifte van afpersing, ingediend bij de
Fiscalía General de la Nación,12 bevindt zich bij de stukken. Verweerder heeft daaruit terecht geconcludeerd dat de autoriteiten niet onverschillig staan tegenover de problemen
die eiseressen hebben ondervonden. Eiseres 1 heeft bovendien verklaard dat de autoriteiten hebben toegezegd een agent naar haar huis te zullen sturen en dat zij daarover van tevoren zou worden gebeld.13 Hieruit blijkt ook dat de autoriteiten de aangifte serieus namen en bereid waren op te treden. Dat eiseressen binnen zes dagen na de aangifte nog niets van de autoriteiten hadden vernomen, betekent niet dat zij hen niet wilden of konden helpen.
Eiseressen hebben verklaard dat de politie het erg druk had. Denkbaar is dat men daarom niet onmiddellijk in actie is gekomen, maar dat betekent nog niet dat de toegezegde bescherming zonder meer en helemaal uit zou blijven. Verder heeft verweerder terecht overwogen dat wanneer eiseressen niet tevreden waren over de gang van zaken rond de hen toegezegde bescherming, zij daarover bij de (hogere) autoriteiten hadden kunnen en ook moeten klagen. Dit hebben zij niet gedaan. Er is derhalve geen sprake van een situatie waarin de bescherming van de autoriteiten tevergeefs is ingeroepen. Verweerder heeft zich daarom voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiseressen geen bescherming kunnen krijgen van de Colombiaanse autoriteiten.
Conclusie
10. De beroepen zijn ongegrond.
11. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseressen gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €1.674 (twee samenhangende beroepen,1
10 Paragraaf C7/10.5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
11 Zie ook de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de Tweede Kamer van 27 mei 2022, TK 19637, nr. 2898.
12 De rechtbank begrijpt: het Openbaar Ministerie.
13 Rapport nader gehoor eiseres 1, p. 7 en 9.
punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met
een waarde per punt van €837 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van €1.674.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR26679869

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.