ECLI:NL:RBDHA:2023:697

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
22_7668
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake individuele inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet

Op 18 januari 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen drs. [verzoeker] en het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) Bollenstreek. Verzoeker had een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet, welke door verweerder was afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft hij beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 5 januari 2023 heeft de voorzieningenrechter het verzoek behandeld. Verzoeker voerde aan dat hij in acute financiële nood verkeert en dat de individuele inkomenstoeslag essentieel is voor zijn levensonderhoud. De voorzieningenrechter heeft echter vastgesteld dat er geen sprake is van een spoedeisend belang, aangezien verzoeker weliswaar een korting op zijn bijstandsuitkering ondervindt, maar er geen acute dreiging van huisuitzetting of afsluiting van energie of water bestaat.

De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is. Verzoeker had eerder een beslissing op bezwaar waaruit bleek dat hij in aanmerking kwam voor een toeslag, maar deze was met 100% verlaagd. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, en heeft het verzoek afgewezen. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7668

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 januari 2023 in de zaak tussen

drs. [verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

en
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) Bollenstreek, verweerder
(gemachtigde: M.A. Haji).

Procesverloop

Bij besluit van 27 januari 2022, verzonden op 28 januari 2022, (primair besluit) heeft verweerder verzoekers aanvraag van 14 januari 2022 om een individuele inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Bij besluit van 1 juni 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 5 januari 2023 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verzoeker heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht ten aanzien van het betalen van het griffierecht. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om dit beroep toe te wijzen. Verzoeker hoeft dan ook geen griffierecht te betalen voor deze procedure.
2, Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Alvorens kan worden overgegaan tot een inhoudelijke behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, beoordeelt de voorzieningenrechter of sprake is van een voldoende spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Van een spoedeisend belang als hiervoor bedoeld is onder meer sprake wanneer betrokkene in acute financiële nood verkeert. Volgens de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 september 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3361) dient daarbij te worden gekeken naar schulden op grond waarvan acute dreiging bestaat van huisuitzetting, afsluiting van energie en water of het niet langer verzekerd zijn voor ziektekosten.
4. Verzoeker voert aan dat hij de individuele inkomenstoeslag nodig heeft om financieel het hoofd boven water te houden. Hij wordt gekort op zijn uitkering en de kosten voor levensonderhoud, energie en zorg blijven stijgen. Elke euro verbetert daarom zijn levensomstandigheden.
5. De voorzieningenrechter overweegt dat ter zitting is gebleken dat er een korting op de bijstandsuitkering van verzoeker plaatsvindt, maar dat daarbij wel rekening gehouden wordt met de beslagvrije voet. Daarnaast krijgt verzoeker een energietoeslag. Voorts is niet gebleken dat er een acute dreiging bestaat van huisuitzetting, afsluiting van energie of het niet langer verzekerd zijn voor de ziektekosten. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat het lastig is voor verzoeker om de eindjes aan elkaar te knopen, is er onder deze omstandigheden naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende spoedeisend belang.
6. Omdat de voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan zij de voorziening alleen nog treffen als het besluit van verweerder evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat het voor de voorzieningenrechter overduidelijk is dat het standpunt van verweerder niet juist is. De voorzieningenrechter moet dit kunnen vaststellen zonder grondig onderzoek te doen naar de relevante feiten en/of de wettelijke bepalingen van de zaak.
7. Verzoeker stelt zich op standpunt dat het bestreden besluit onrechtmatig is, omdat dit voortborduurt op de onjuiste beslissing op bezwaar van verweerder van 16 augustus 2021. In die beslissing op bezwaar is overwogen dat verzoeker per 1 mei 2021 wel in aanmerking komt voor een individuele inkomenstoeslag, maar dat deze toeslag wordt verlaagd met 100%. De eerstvolgende peildatum is bepaald op 1 mei 2022. Het primaire besluit van 9 april 2021 is daarom gehandhaafd. De onderhavige procedure gaat erom dat verzoeker vóór 1 mei 2022 opnieuw een toeslag heeft aangevraagd en dat die is afgewezen, omdat er volgens verweerder pas weer recht bestaat op een toeslag na 1 mei 2022.
Volgens verzoeker kon de afwijzing van de toeslag in het besluit van 9 april 2021 niet in de beslissing op bezwaar van 16 augustus 2021 worden gewijzigd in een toekenning, met een verlaging van 100%. Ter zitting is de voorzieningenrechter gebleken dat tegen de beslissing op bezwaar van 16 augustus 2021 een hoger beroepsprocedure loopt. Die beslissing op bezwaar is derhalve in beroep in stand gebleven. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om van evidente onrechtmatigheid van het bestreden besluit uit te gaan.
8. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen.
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2023.
griffier
Voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.