In deze zaak heeft eiser, geboren op een onbekende datum en van Syrische nationaliteit, op 10 mei 2022 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij een referent. De aanvraag is op 20 mei 2022 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ontvangen. Eiser heeft verweerder op 30 januari 2023 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag en heeft op 16 februari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Verweerder heeft op 6 maart 2023 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De rechtbank stelt vast dat de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
De rechtbank heeft ook verwezen naar een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, waarin is geoordeeld dat bij overschrijding van de beslistermijn bij aanvragen om gezinshereniging sprake is van een bijzonder geval. De rechtbank sluit zich aan bij dit oordeel en bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag moet nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 7.500,-. Tevens is de hoogte van de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,- en zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 418,50. Eiser heeft recht op vergoeding van het betaalde griffierecht van € 184,-.