ECLI:NL:RBDHA:2023:696

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
21_3366
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en intrekking van bijstandsuitkering op basis van gezamenlijke huishouding en medewerkingsverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer en twee eisers, die gezamenlijk een bijstandsuitkering ontvingen. De zaak betreft de beëindiging van de bijstandsuitkering van eiser per 2 december 2020, alsook de intrekking van de uitkering over een eerdere periode. De gemeente had besloten de uitkering te beëindigen na een onderzoek naar een mogelijke gezamenlijke huishouding tussen de eisers, die eerder gehuwd waren en twee kinderen hebben. De gemeente voerde aan dat eiser niet had meegewerkt aan een huisbezoek dat nodig was om de rechtmatigheid van de bijstandsverlening vast te stellen. Eisers betwistten de conclusies van de gemeente en voerden aan dat eiser vanwege psychische klachten en een hernia niet in staat was om mee te werken aan het huisbezoek. De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht had besloten de bijstandsuitkering te beëindigen, omdat eiser zijn medewerkingsverplichting had geschonden door niet mee te werken aan het huisbezoek. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de gezamenlijke huishouding, aangezien eisers hun hoofdverblijf op hetzelfde adres hadden en zorg voor elkaar droegen. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en bevestigde de besluiten van de gemeente.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3366

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2023 in de zaak tussen

1. [eiser] ,uit [woonplaats] , eiser
,
2. [eiseres]uit [woonplaats] , eiseres, gezamenlijk eisers,
(gemachtigde: mr. J.M. Krommendijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: V. Brand).

Procesverloop

Bij besluit van 2 december 2020 (primair besluit I) heeft verweerder de aan eiser toegekende uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) per 2 december 2020 beëindigd.
Bij besluit van 8 december 2020 (primair besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor de kosten van vervoer naar de psycholoog en voor bewindvoerderskosten afgewezen.
Bij besluit van 9 december 2020 (primair besluit III) heeft verweerder de Pw-uitkering van eiser over de periode van 12 juli 2019 tot en met 1 december 2020 ingetrokken en de over deze periode betaalde Pw-uitkering tot een bedrag van € 17.628,26 van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 9 december 2020 (primair besluit IV) heeft verweerder de aan eiser over de periode van 12 juli 2019 tot en met 1 december 2020 betaalde bijzondere bijstand tot een bedrag van € 3.047,08, van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 9 december 2020 (primair besluit V) heeft verweerder het bedrag van
€ 17.628,26 mede van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 9 december 2020 (primair besluit VI) heeft verweerder het bedrag van
€ 3.047,08 mede van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 16 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten I t/m VI ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2022 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en F.J.A. van Loenen.

Overwegingen

1. Eisers zijn van 9 maart 1984 tot en met 25 mei 2011 met elkaar gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren. Eiser staat sinds 29 maart 2019 ingeschreven op adres X te [plaats] . Eiseres en de dochter van eisers staan sinds 12 juli 2019 ingeschreven op adres Y te [plaats] . De adressen X en Y bevinden zich op een afstand van circa 200-300 meter van elkaar. Eiser ontving vanaf 29 maart 2019 van verweerder een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande.
2. De klantmanager van eiser heeft naar aanleiding van verklaringen van eisers, op 28 oktober 2019 melding gedaan van een vermoeden van een gezamenlijke huishouding van eisers. Naar aanleiding hiervan is een sociaal rechercheur van team Handhaving van de gemeente Zoetermeer een onderzoek gestart. In dat kader is onder meer administratief onderzoek verricht, zijn van 1 september 2020 tot en met 16 november 2020 twintig waarnemingen verricht op de adressen van eisers, is op 17 november 2020 getracht een onaangekondigd huisbezoek af te leggen op adres X, heeft op 17 november 2020 een buurtonderzoek bij adressen X en Y plaatsgevonden, waarbij buurtbewoners zijn gehoord, en zijn eisers gehoord op 20 november 2020. De bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 2 december 2020.
3. De onderzoeksresultaten zijn voor verweerder aanleiding geweest om de primaire besluiten, gehandhaafd bij het bestreden besluit, te nemen.
4. Eisers hebben op hierna te bespreken gronden beroep ingesteld.
Intrekking van 17 november 2020 tot en met 1 december 2020 en beëindiging van de algemene bijstand per 2 december 2020
4.1.
Verweerder heeft aan de intrekking en beëindiging ten grondslag gelegd dat het recht op bijstand niet is vast te stellen omdat eiser niet heeft meegewerkt aan het huisbezoek op 17 november 2020.
4.2.
Niet in geschil is dat een redelijke grond bestond voor het afleggen van een huisbezoek op adres X en dat eiser is gewezen op zijn rechten en de mogelijke gevolgen als hij niet meewerkt. In geschil is of verweerder de bijstand mocht intrekken en beëindigen op de grond dat eiser heeft geweigerd mee te werken aan het afleggen van een huisbezoek op 17 november 2020. Volgens eisers kan de weigering niet aan eiser worden tegengeworpen. Vanwege zijn psychische klachten had het huisbezoek van te voren moeten worden aangekondigd. Daarnaast kon hij vanwege zijn hernia niet lopen. Deze grond faalt. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.2.1.
Op 17 november 2020 rond 8.30 uur bevonden zich een sociaal rechercheur en een handhavingsmedewerker (rapporteurs 1) bij adres X en een sociaal rechercheur en handhavingsmedewerker (rapporteurs 2) bij adres Y. Op adres X hebben rapporteurs 1 een aantal keren aangebeld en geklopt maar er werd niet opengedaan. Vervolgens heeft een van de rapporteurs 1 om 8.36 uur telefonisch contact gezocht met eiser met de vraag om naar de woning aan adres X te komen voor een huisbezoek. Eiser vertelde in dat telefoongesprek dat hij niet thuis was. Vervolgens kwam eiseres aan de telefoon en zij vertelde dat eiser bij haar was en dat eiser niet kon komen omdat zijn methadon was verlaagd, het niet zo goed met hem ging en hij naar de Brijder moest, waar zij tot 11 uur terecht konden. De betrokken rapporteur heeft eisers daarop verzocht om binnen een half uur naar de woning aan adres X te komen voor een huisbezoek en gezegd dat zij daarna naar de Brijder konden gaan. Eiseres reageerde dat voor een huisbezoek een afspraak moet worden gemaakt. Vervolgens heeft deze rapporteur opnieuw verzocht om binnen een half uur naar adres X te komen en als dat niet lukte binnen drie kwartier. Eiseres vertelde dat zij niet naar de eisers woning zullen komen. Daarop heeft deze rapporteur uitgelegd dat het weigeren consequenties zal hebben voor de uitkering. Omstreeks 8.50 uur hebben rapporteurs 2 aangebeld op adres Y. Eiseres heeft opengedaan. Zij vertelde dat er geen afspraak bij de Brijder was, dat eiser zich niet lekker voelde en zij graag met hem langs de Brijder Verslavingszorg wilde gaan. Volgens eiseres lag eiser bij haar op bed en kon hij niet lopen. Rapporteurs 2 hebben benoemd dat zij eiser die ochtend lopend in de woning hadden gezien en gevraagd om eiser persoonlijk te spreken. Hierop is eiser gekomen en heeft vervolgens zonder gebruik te willen maken van een geboden hersteltermijn van vijf minuten, in aanwezigheid en met hulp van eiseres een verklaring ondertekend met als reden van weigering om zijn medewerking te verlenen aan het huisbezoek: “ Ik ben ziek en daarom bij mijn mantelzorger. Ik kan niet lopen, wegens mijn hernia en verdere klachten. Ik heb nu geen Corona, althans niet dat ik weet”. Hierna zijn nogmaals de consequenties van de weigering meegedeeld. Ongeveer tien minuten later hebben rapporteurs 2 opnieuw aangebeld op adres Y, eiser deed open en aan eiser is onder meer gevraagd of hij nog wilde terugkomen van zijn besluit om geen huisbezoek toe te staan. Na uitleg zei eiser dat hij niet wilde meewerken en dat hij begreep dat zijn uitkering zou worden beëindigd.
4.2.2.
Volgens vaste rechtspraak (ECLI:NL:2011:BQ7234) ligt het, indien het onmiddellijk afleggen van een huisbezoek op het door eiser opgegeven woonadres noodzakelijk is, in de risicosfeer van eiser indien dat huisbezoek niet mogelijk is. Alleen een zwaarwegende reden die aan de onmiddellijke uitvoering van een huisbezoek in de weg staat, kan een rechtvaardigingsgrond zijn voor het niet verlenen van de verlangde medewerking. Van een dergelijke zwaarwegende reden is de rechtbank niet gebleken. Er zijn geen medische gegevens overgelegd op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat van eiser vanwege zijn psychische klachten niet kon worden gevergd mee te werken aan een onaangekondigd huisbezoek dan wel dat eiser niet in staat was de consequenties van zijn weigering het huisbezoek te laten plaatsvinden te overzien. In dit verband is van betekenis dat -anders dan in de zaak ECLI:NL:CRVB:2021:3095, waarnaar eisers hebben verwezen- aan eiser vanaf het eerste telefonische contact op 17 november 2020 tot het contact tien minuten na ondertekening van de weigering, ruim de tijd is gegeven door verschillende personen om de weigering te overdenken. Hierbij telt ook dat eiseres, die zich de mantelzorger van eiser noemt, bij alle gesprekken aanwezig was en daaraan ook heeft deelgenomen. Daarnaast is niet aannemelijk geworden dat eiser vanwege zijn herniaklachten niet in staat was om aan het huisbezoek op adres X mee te werken. Daarbij is van belang dat de afstand tussen de woningen beperkt is, dat voorafgaand aan het huisbezoek door rapporteurs 2 is waargenomen dat eiser in de woning van eiseres liep, dat eiser tot twee keer toe naar de voordeur op adres Y is gekomen en eiser wel van plan en zichzelf kennelijk in staat achtte om op diezelfde ochtend naar de Brijder te gaan.
4.3.
Door de weigering van appellant om medewerking te verlenen aan het huisbezoek, heeft hij de op hem ingevolge artikel 17, tweede lid, van de PW rustende medewerkingsverplichting geschonden. Als gevolg hiervan heeft verweerder de woon- en leefsituatie en daarmee het recht op bijstand niet kunnen vaststellen
Intrekking en terugvordering van de algemene en van de bijzondere bijstand over de periode van 12 juli 2019 tot en met 1 december 2020
4.4.
Verweerder heeft aan de intrekkingen ten grondslag gelegd dat eisers sinds 12 juli 2019 een gezamenlijke huishouding voeren.
4.5.
Op grond van artikel 3, derde lid, Pw is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij – kort gezegd – blijk geven zorg te dragen voor elkaar.
In artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, Pw is bepaald dat een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig wordt geacht als de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit hun relatie een kind is geboren.
4.6.
Vaststaat dat uit de relatie van eisers twee kinderen zijn geboren. Voor de beantwoording van de vraag of in de te beoordelen periode sprake was van een gezamenlijke huishouding is daarom ingevolge artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de Pw uitsluitend van belang of eisers hun hoofdverblijf hadden in dezelfde woning. De vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Het hoofdverblijf van iemand ligt daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven ligt.
4.7.
In geschil is de vraag of eiser zijn hoofdverblijf op adres Y had. Volgens eiser wordt hij slechts ondersteund door zijn dochter en eiseres.
4.8.1.
Tijdens het gehoor op 20 november 2020 heeft eiser verklaard dat hij minimaal vier keer per bij week bij eiseres verblijft, dat hij niet alleen kan zijn en dat hij sinds eiseres haar woning op adres Y heeft, vrijwel altijd bij haar is. Eiseres heeft tijdens haar gehoor verklaard dat eiser vier á vijf dagen in de week bij haar verblijft en dat eiser het merendeel van de dag bij haar verblijft. Met drie bewoners in de buurt van adres Y (drie bewoners) en met vier bewoners in de buurt van adres X (vier bewoners) is gesproken. De drie bewoners hebben eiser en eiseres aan de hand van foto’s herkend als hun buren en hebben daarbij verklaard dat eiser en eiseres vanaf juli 2019 op adres Y wonen. De vier bewoners hebben allen verklaard dat op adres X een jong meisje woont. Aan de hand van de getoonde foto werd de dochter van eisers herkend als de bewoonster. Tijdens de waarnemingen is zeventien keer gezien dat eiser in de woning op adres Y aanwezig was en daarvan was eiser acht keer gekleed in een ochtendjas.
4.8.1.
Voor zover eisers hebben aangevoerd dat eiser niet kan worden gehouden aan zijn verklaringen op 20 november 2020 omdat hij de Nederlandse taal slecht beheerst en ten onrechte geen tolk aanwezig was, faalt deze grond. Uit het verslag van dat gesprek blijkt dat eiser is bijgestaan door een tolk Farsi.
4.8.2.
Eisers hebben voorts aangevoerd dat aan de verklaringen van de buurtbewoners geen waarde kan worden toegekend omdat zij niet vooraf zijn ingelicht over het precieze doel van de verklaringen en er niet expliciet op zijn gewezen dat zij zich strafbaar maken wanneer niet de waarheid wordt gesproken. Deze grond slaagt niet. De verklaringen zijn ondertekend en afgelegd ten overstaan van een sociaal rechercheur en een handhavingsmedewerker van verweerder en vervolgens opgenomen in het rapport van de sociaal rechercheur van 2 december 2020, dat op ambtseed is opgemaakt. De verklaringen zijn inhoudelijk voldoende concreet en specifiek en komen voort uit eigen waarneming. De rechtbank ziet noch in de procedure noch in de inhoud aanleiding om de verklaringen van de buren buiten beschouwing te laten.
4.8.3.
De onder 4.7 vermelde bevindingen bieden in onderlinge samenhang bezien voldoende grondslag voor de conclusie dat eiser vanaf 12 juli 2019 zijn hoofdverblijf had op adres Y. Daarmee voerden eiser en eiseres vanaf die datum een gezamenlijke huishouding. Dat eiser bij eiseres verbleef omdat eiseres en de dochter aan eiser mantelzorg verlenen, geeft geen reden om tot een andere conclusie te komen. Bij de beoordeling van de vraag of van een gezamenlijke huishouding sprake is, zijn de omstandigheden die tot het verblijf op adres van eiseres hebben geleid, de motieven van eisers en de aard van hun relatie niet van belang (ECLI:NL:CRVB:2020:3229). Wat eisers hebben aangevoerd tegen de conclusie dat sprake is van een gezamenlijke huishouding, slaagt dus niet.
4.9.
Eiser heeft geen melding gedaan dat hij zijn hoofdverblijf heeft bij eiseres, zodat hij zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Vanwege deze schending van de inlichtingenplicht was verweerder op grond van artikel 54, derde lid, Pw gehouden de bijstand in te trekken en terug te vorderen. Tegen de hoogte van de terugvordering zijn geen gronden aangevoerd.
4.10.
Eiser heeft aangevoerd aan dat zijn psychische klachten reden geven om een dringende reden aan te nemen op grond waarvan van de terugvorderingen moet worden afgezien. Hij heeft er in dit verband op gewezen dat hij vanwege deze klachten onder behandeling is bij de Brijder. De rechtbank volgt eiser hier niet in. Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de PW doen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken. Daar is eiser niet in geslaagd, nu eiser niet medisch heeft onderbouwd dat zijn psychische klachten zodanig zijn dat de terugvordering onaanvaardbare gevolgen voor hem heeft.
4.11.
Tegen de medeterugvorderingen en tegen de afwijzing van de bijzondere bijstand zijn geen zelfstandige gronden aangevoerd, zodat deze geen verdere bespreking behoeven.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.