ECLI:NL:RBDHA:2023:6955

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
SGR 22/3172
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit over persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag met betrekking tot haar aanvraag voor een persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiseres had eerder een pgb ontvangen, maar haar aanvraag voor verlenging werd in het primaire besluit van 3 december 2021 afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld, omdat het college niet tijdig op haar bezwaar had beslist. Het college heeft uiteindelijk het primaire besluit vervangen door een nieuw besluit, maar dit werd door eiseres betwist.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college in het bestreden besluit 2 een pgb van € 538,42 per maand heeft toegekend voor 5 uur ondersteuning per week. Eiseres was het hier niet mee eens en stelde dat zij recht had op een hoger pgb, gebaseerd op 6 tot 7 uur ondersteuning per week. De rechtbank oordeelde dat het college niet voldoende had gemotiveerd waarom het pgb niet hoger kon zijn en dat de toekenning van het pgb in strijd was met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank heeft het bestreden besluit 2 vernietigd en zelf een beslissing genomen, waarbij zij het pgb vaststelde op € 646,10 per maand voor 6 uur ondersteuning per week.

Daarnaast heeft de rechtbank het college veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 1.442,- wegens het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van eiseres. De rechtbank heeft ook bepaald dat het college het griffierecht en de proceskosten van eiseres moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun mogelijkheden om in beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3172

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: F. Elidrissi),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. E.H. Buizert).

Procesverloop

In het besluit van 3 december 2021 (primair besluit) heeft het college de aanvraag van eiseres voor hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) afgewezen.
Op 22 mei 2022 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaarschrift tegen het primaire besluit.
In het besluit van 6 juli 2022 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Op 29 augustus 2022 heeft eiseres gronden tegen het bestreden besluit 1 ingediend.
In het besluit van 28 maart 2023 (bestreden besluit 2) heeft het college bestreden besluit 1 vervangen, het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard en aan eiseres over de periode van 1 november 2021 tot en met 31 oktober 2023 een pgb verstrekt van € 538,42 per maand.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2023. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1.
Eiseres is bekend met medische beperkingen. Deze beperkingen van eiseres zijn voor het college eerder aanleiding geweest om eiseres hiervoor tot en met 31 oktober 2021 te compenseren middels hulp in het huishouden in de vorm van een pgb, intensiteit Plus, tegen informeel tarief. Vanwege het aflopen van deze indicatie heeft eiseres zich op 1 september 2021 bij het college gemeld voor verlenging daarvan.
1.2.
Op 1 oktober 2021 heeft een huisbezoek plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan heeft het college eiseres in het Mijn Plan geadviseerd om een aanvraag in te dienen voor hulp in het huishouden in de vorm van een pgb, intensiteit Plus, tegen informeel tarief. Eiseres heeft het college laten weten het niet eens te zijn met de intensiteit Plus en het informele tarief. Het college heeft eiseres hierop geadviseerd alsnog een aanvraag in te dienen, zodat eiseres tegen de beslissing op die aanvraag bezwaar kan maken. Eiseres heeft het Mijn Plan niet ondertekend en op 21 oktober 2021 een aangepast budgetplan ingediend. Omdat het budgetplan niet in overeenstemming was met het advies van het college, heeft het college de aanvraag om een pgb in het primaire besluit afgewezen. Aan eisers is wel zorg in natura aangeboden.
1.3.
Op 10 januari 2022 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Op 10 april 2022 heeft zij het college in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op haar bezwaar. Vervolgens heeft zij op 22 mei 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar tegen primaire besluit.
2. In bestreden besluit 1 heeft het college het primaire besluit gehandhaafd.
3. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen het niet tijdig beslissen van rechtswege mede betrekking op bestreden besluit 1, nu deze beslissing niet geheel tegemoet komt aan het beroep van eiseres.
4. Met bestreden besluit 2 heeft het college bestreden besluit 1 vervangen en eiseres alsnog een pgb toegekend. Volgens het college komt eiseres op grond van het CIZ-protocol in aanmerking voor 5 uur ondersteuning bij het voeren van een huishouden per week. Het college gaat daarbij uit van 180 minuten ondersteuning voor zwaar huishoudelijk werk en extra meerwerk in verband met de aanwezigheid van kinderen. Het college neemt daarbij in overweging dat de partner van eiseres een bijdrage kan leveren in het huishouden. Daarnaast kan de 16-jarige dochter van eiseres haar eigen kamer schoonhouden en af en toe licht huishoudelijk werk doen. Het formele uurtarief bedraagt volgens intern beleid van het college € 24,85, zodat aan eiseres een pgb van € 538,42 per maand wordt verstrekt.
Het beroep tegen het niet tijdig beslissen
5. Op grond van artikel 6:20, vijfde lid, van de Awb kan het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit alsnog gegrond worden verklaard, indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.
5.1.
Eiseres heeft nog een belang bij de beoordeling van haar beroep tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. Weliswaar is inmiddels een besluit op haar bezwaar genomen, maar uit de reactie op bestreden besluit 1 volgt dat eiseres vindt dat haar een dwangsom toekomt, omdat het college niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar. Omdat voor toekenning van een dwangsom op grond van artikel 8:55c van de Awb een gegrond beroep noodzakelijk is, heeft eiseres een belang zoals bedoeld in artikel 6:20, vijfde lid, van de Awb. In een dergelijk geval stelt de rechtbank, indien het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is, desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast. [1]
5.2.
Het primaire besluit is van 3 december 2021 en eiseres heeft hier op 10 januari 2022 bezwaar tegen gemaakt. In de ontvangstbevestiging van het bezwaar heeft het college de termijn om op het bezwaar te beslissen met zes weken verlengd. Dit betekent dat het college uiterlijk 8 april 2022 op het bezwaar van eiseres had moeten beslissen. [2] Eiseres heeft het college op 10 april 2022 in gebreke gesteld. Op 6 juli 2022 heeft het college met bestreden besluit 1 alsnog een beslissing op het bezwaar genomen. Dit is te laat. Dat het college op 13 april 2022 om nader uitstel met vier weken heeft verzocht en op 30 mei 2022 om nadere informatie heeft gevraagd, maakt dit niet anders nu deze verzoeken buiten de oorspronkelijke beslistermijn zijn gedaan terwijl eiseres niet uitdrukkelijk heeft ingestemd met het verzoek van 13 april 2022, hetgeen wel is vereist. Verder heeft het college eiseres in de brief van 30 mei 2022 niet medegedeeld dat de beslistermijn in afwachting van de informatie wordt opgeschort.
5.3.
De rechtbank zal het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaren en het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar vernietigen. Het college heeft de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom nog niet vastgesteld. De rechtbank doet dit daarom op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog.
5.4.
Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag.
5.5.
De termijn van twee weken uit artikel 4:17, derde lid, van de Awb waarover het college nog geen dwangsom verschuldigd was, verliep op 24 april 2022. Dit is een zondag. Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet wordt de termijn daarom verlengd tot en met 25 april 2022. Het bestreden besluit is 72 dagen na 25 april 2022 genomen. Dit betekent dat het college aan eiseres de maximale dwangsom is verschuldigd vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaar. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom vast op € 1.442,-.
Het beroep tegen de bestreden besluiten
6. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is het beroep van eiseres tegen bestreden besluit 1 van rechtswege mede gericht tegen bestreden besluit 2. Niet is gebleken dat eiseres nog een belang heeft bij haar beroep tegen het bestreden besluit 1. In zoverre is haar beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank ziet in de vervanging van bestreden besluit 1 met bestreden besluit 2 wel aanleiding het college te veroordelen in de proceskosten van eiseres en te bepalen dat het college het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt.
7. Eiseres kan zich niet met bestreden besluit 2 verenigen. Zoals ter zitting toegelicht, stelt zij zich op het standpunt dat het pgb moet worden verstrekt conform het arrangement dat door het college is geïndiceerd. Dit is een arrangement voor 5 tot 7 uur ondersteuning per week. Eiseres gaat uit van 7 uur ondersteuning per week. Daartoe voert zij aan dat het college er in bestreden besluit 2 ten onrechte van is uitgegaan dat de partner van eiseres kan helpen in het huishouden. Hij is overbelast. Daarnaast heeft eiseres een jong kind, waardoor er meer moet worden schoongemaakt. Verder betoogt eiseres dat sprake moet zijn van een marktconform pgb. Eiseres heeft daarom aanvankelijk gevraagd om een pgb van € 25,- per uur. Als gevolg van de inflatie moet de hoogte van het pgb vanaf 2023 € 27,50 per uur bedragen.
7.1.
De rechtbank overweegt als volgt.
7.2.
Ingevolge artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo 2015 verstrekt het college, indien de cliënt dit wenst, hem een pgb dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.
7.3.
Ingevolge artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015 wordt in de verordening in ieder geval bepaald op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn.
7.4.
In artikel 3.2, tweede lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2018 (de Verordening) is bepaald dat de hoogte van een pgb:
a. wordt bepaald aan de hand van een door de cliënt opgesteld budgetplan over hoe hij het pgb gaat besteden;
b. niet meer bedraagt dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst compenserende voorziening in natura;
c. toereikend is om veilige, doelmatige en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en indien nodig, wordt aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering.
7.5.
Het gemeentebestuur heeft ten aanzien van de uitvoering van de Wmo 2015 grote beleidsvrijheid. Dit betekent dat de beleidskeuzen van de gemeenteraad (en het college) voor de bestuursrechter een gegeven zijn, die slechts met terughoudendheid kunnen worden getoetst. Daar waar het om een maatwerkvoorziening gaat, vindt deze vrijheid in ieder geval een grens in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 dat bepaalt dat een maatwerkvoorziening een passende bijdrage moet leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de cliënt. [3] De vraag die hier voorlicht is of het gehanteerde tarief niet onredelijk is en aldus of eiseres door het door het college gehanteerde tarief voldoende gecompenseerd wordt voor haar beperkingen zodat zij in staat is tot zelfredzaamheid of participatie.
7.6.
Het college heeft ter zitting toegelicht dat bij nader inzien 6 uur ondersteuning moet worden geboden, in plaats van de in bestreden besluit 2 toegekende 5 uur. Het college gaat daarbij uit van 180 minuten (3 uur) voor het zwaar huishoudelijk werk en 180 minuten (3 uur) voor de was (90 minuten + 60 minuten in verband met de aanwezigheid van een kind jonger dan 6 jaar + 30 minuten in verband met de aanwezigheid van een kind tussen de 6 en 12 jaar).
7.7.
De rechtbank begrijpt uit de toelichting van het college dat hij wat betreft de omvang van de ondersteuning zijn standpunt in bestreden besluit 2 en de daaraan ten grondslag gelegde motivering niet langer handhaaft, zoals ter zitting ook bevestigd. De rechtbank oordeelt daarom dat bestreden besluit 2 in strijd is met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank zal bestreden besluit 2 daarom vernietigen.
7.8.
De rechtbank ziet aanleiding om zelf een beslissing te nemen en de omvang van het aan eiseres te verstrekken pgb bepalen. De rechtbank overweegt in dat kader als volgt.
7.8.1.
Wat betreft het uurtarief heeft het college ter zitting onbetwist toegelicht dat dit tarief is gebaseerd op artikel 3.2, tweede lid, onder b, van de Verordening. Het college voert intern beleid waarbij op basis van de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) in de sector Zorg en Welzijn de kostprijs voor huishoudelijke hulp wordt berekend. Op basis daarvan heeft het college het uurtarief voor formele hulp in bestreden besluit 2 bepaald. In het betoog van eiseres ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel om dit door het college gehanteerde beleid, waarbij het uurtarief van het pgb is gebaseerd op het loon dat volgt uit de cao, voor onredelijk te houden. Het enkele, niet nader met stukken onderbouwde, betoog van eiseres dat het uurtarief vanaf 2023 € 27,- dient te bedragen, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank zal daarom uitgaan van een uurtarief van € 24,85.
7.8.2.
Wat betreft de omvang van de ondersteuning ziet de rechtbank in het betoog van eiseres geen grond om te oordelen dat de door het college ter zitting genoemde omvang van 6 uur ondersteuning ontoereikend is. Het enkele, niet met (medische) stukken, onderbouwde betoog van eiseres dat er vanwege de aanwezigheid van een jong kind vaker moet worden schoongemaakt, is daarvoor onvoldoende.
7.9.
De rechtbank zal daarom bepalen dat het college eiseres over de periode van 1 november 2021 tot en met 31 oktober 2023 een pgb verstrekt voor 6 uur ondersteuning bij het voeren van een huishouden per week tegen een uurtarief van € 24,85.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is gegrond. De rechtbank vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit en bepaalt dat het college een dwangsom van € 1.442,- aan eiseres moet betalen.
9. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is niet-ontvankelijk, omdat eiseres geen belang meer heeft bij de beoordeling van dat besluit.
10. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is gegrond, omdat dit besluit in strijd is met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. Dit betekent dat de toekenning van een pgb over de periode van 1 november 2021 tot en met 31 oktober 2023 ten bedrage van € 538,42 per maand geen stand houdt. De rechtbank vernietigt bestreden besluit 2 en neemt nu met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf een beslissing. De rechtbank bepaalt dat het college aan eiseres over de periode van 1 november 2021 tot en met 31 oktober 2023 een pgb verstrekt van € 646,10 per maand (€ 24,85 x 6 uur per week x 52 weken / 12 maanden).
11. Het college moet het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten, die het college moet betalen. Dit omdat de beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit en bestreden besluit 2 gegrond zijn en omdat het college bestreden besluit 1 heeft vervangen met bestreden besluit 2. De vergoeding van de proceskosten bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn geen kosten gemaakt die kunnen worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaart het beroep tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar gegrond en vernietigt dat besluit;
- stelt de door het college te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond;
- vernietigt bestreden besluit 2;
- bepaalt dat het college aan eiseres over de periode van 1 november 2021 tot en met 31 oktober 2023 een pgb verstrekt van € 646,10 per maand;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde bestreden besluit 2;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2510, r.o. 4.2.
2.Zie artikel 7:10 van de Awb.
3.Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3.