In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag met betrekking tot haar aanvraag voor een persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiseres had eerder een pgb ontvangen, maar haar aanvraag voor verlenging werd in het primaire besluit van 3 december 2021 afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld, omdat het college niet tijdig op haar bezwaar had beslist. Het college heeft uiteindelijk het primaire besluit vervangen door een nieuw besluit, maar dit werd door eiseres betwist.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het college in het bestreden besluit 2 een pgb van € 538,42 per maand heeft toegekend voor 5 uur ondersteuning per week. Eiseres was het hier niet mee eens en stelde dat zij recht had op een hoger pgb, gebaseerd op 6 tot 7 uur ondersteuning per week. De rechtbank oordeelde dat het college niet voldoende had gemotiveerd waarom het pgb niet hoger kon zijn en dat de toekenning van het pgb in strijd was met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank heeft het bestreden besluit 2 vernietigd en zelf een beslissing genomen, waarbij zij het pgb vaststelde op € 646,10 per maand voor 6 uur ondersteuning per week.
Daarnaast heeft de rechtbank het college veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 1.442,- wegens het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van eiseres. De rechtbank heeft ook bepaald dat het college het griffierecht en de proceskosten van eiseres moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun mogelijkheden om in beroep te gaan.