ECLI:NL:RBDHA:2023:6882

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
NL22.24478
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Nigeriaanse vrouw op grond van mensenhandel en risico op besnijdenis

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse vrouw, eiseres, die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de vrees van eiseres voor mensenhandel en besnijdenis niet voldoende onderbouwd was. Eiseres, die in Nederland rechtmatig verbleef, voerde aan dat zij een specifiek doelwit was voor mensenhandelaren en dat zij bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico liep op ernstige schade. De rechtbank oordeelde echter dat uit haar verklaringen niet bleek dat zij een specifiek doelwit was en dat de algemene risico's voor vrouwen in Nigeria niet voldoende waren om haar asielaanvraag te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiseres niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.24478
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer 1]

mede namens haar minderjarige kind
[zoon]
V-nummer [V-nummer 2] (gemachtigde: mr. L. Sinoo),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. L. Verhaegh).

Procesverloop

Bij besluit van 3 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 6 april 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen P. Cuijpers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft Nigeriaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum 1] 1998. De zoon van eiseres is geboren op [geboortedatum 2] 2019. Eiseres heeft op 26 december 2021 de onderhavige asielaanvraag ingediend.
2. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
3. identiteit, nationaliteit en herkomst;
4. de ontvoeringen en gedwongen prostitutie.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder de relevante elementen geloofwaardig geacht. Verweerder heeft zich evenwel op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiseres een specifiek doelwit was van de ontvoeringen. Eiseres komt daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Volgens verweerder heeft eiseres haar vrees voor vrouwenbesnijdenis niet aangevoerd als asielmotief. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vergunning op grond van mensenhandel, omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden. Er is geen kennisgeving van aangifte van mensenhandel of het verlenen van medewerking aan het strafproces.
4. Eiseres voert in beroep aan dat zij in het geval van gedwongen terugkeer naar Nigeria een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw, omdat zij opnieuw slachtoffer zal worden van mensenhandelaren. Zij wijst erop dat zij een specifiek doelwit is, omdat zij een alleenstaande moeder is en uit een arme gemeenschap (Edo State) komt. Eiseres is bovendien al twee keer eerder doelwit geweest van mensenhandelaren. Eiseres wijst hierbij op het algemeen ambtsbericht Nigeria van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van maart 2021 (het ambtsbericht van 2021). Hieruit blijkt dat van de tien vrouwelijke slachtoffers van mensenhandel die gedwongen terugkeren naar de staat Edo, er acht of negen opnieuw slachtoffer van mensenhandel/seksuele uitbuiting zullen worden.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uit de verklaringen van eiseres niet is gebleken dat zij een specifiek doelwit was van de mensenhandelaren. Uit de verklaringen van eiseres is gebleken dat zij twee keer willekeurig slachtoffer is geweest van mensenhandelaren. Dit vormt geen indicatie dat eiseres in de toekomst een specifiek een doelwit zal worden. Tevens is niet gesteld of gebleken dat de ontvoerders van eiseres nu nog een specifiek op haar gerichte negatieve belangstelling hebben. De verwijzing naar de informatie in het ambtsbericht van 2021 is onvoldoende voor een ander oordeel. Dat er in het algemeen een kans bestaat dat vrouwen het slachtoffer worden van mensenhandelaren, betekent niet dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat specifiek zij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
6. Eiseres voert in beroep verder aan dat verweerder heeft nagelaten om te toetsen aan het beleid, zoals dat is opgenomen in C2/3.3 ‘Eerdere confrontatie met wandaden’ in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Eiseres wijst erop dat de in Nigeria ondergane traumatische gebeurtenissen geloofwaardig zijn bevonden.
7. De rechtbank is van oordeel dat eiseres tijdens het nader gehoor en in de zienswijze niet heeft gesteld dat zij zich op grond van psychologische problematiek als gevolg van de wandaden in een positie bevindt dat zij niet kan terugkeren naar Nigeria. De rechtbank is daarom niet van oordeel dat het bestreden besluit op dit punt onvoldoende is gemotiveerd. In het verweerschrift heeft verweerder op goede gronden toegelicht dat eiseres geen geslaagd beroep kan doen op het bewuste beleid. Hiervoor is namelijk vereist dat de wandaden zijn gepleegd door een van de actoren die in dit beleid worden genoemd. Volgens verweerder blijkt uit de verklaringen van eiseres dat de ontvoeringen zijn gepleegd door individuen en niet door de overheid of groepen waartegen de overheid niet kan of wil optreden. Verweerder heeft ter zitting gewezen op §6.2 van het algemeen ambtsbericht Nigeria van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van januari 2023. Hieruit blijkt dat de
Nigeriaanse autoriteiten zich bewust zijn van het probleem van mensensmokkel en mensenhandel en dat zij een van de meest uitgebreide en multidisciplinaire aanpakken van mensenhandel ter wereld hebben. Hoewel de aanpak van mensenhandel niet altijd effectief blijkt te zijn, kan uit het ambtsbericht niet worden afgeleid dat de Nigeriaanse autoriteiten hiertegen niet willen of kunnen optreden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres ook hierom niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
9. Eiseres voert in beroep verder aan dat zij als onbesneden, alleenstaande vrouw uitgesloten zal worden. As gevolg daarvan zal zij alsnog besneden worden. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat hetgeen over besnijdenis is opgenomen in het verslag van haar nader gehoor onjuist is. Zij stelt niet te hebben verklaard dat zij niet vreest voor besnijdenis.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan de hand van de verklaringen van eiseres in het nader gehoor terecht heeft overwogen dat eiseres besnijdenis niet heeft aangevoerd als asielmotief. Op pagina 11 van het verslag van het nader gehoor is het volgende vermeld:
“(…)
Heeft u bij terugkeer vrees voor een mogelijke besnijdenis van uzelf?
Nee, Mijn vader leeft niet meer. Aan de kant van mijn moeder, de mening van vrouwen telt niet zoals ik u heb verteld. Ik ben niet bang dat ik besneden word.
(…).”
Gedurende de verdere procedure heeft eiseres niet aangegeven dat deze verklaring onjuist zou zijn weergegeven. Dit heeft zij pas ter zitting voor het eerst gedaan. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat de verklaring ter zitting detail en diepgang mist en slechts beperkt blijft tot de enkele kale betwisting van de juistheid van de weergave in het nader gehoor. Dit doet afbreuk aan haar stelling dat zij tijdens het nader gehoor wel degelijk verklaard zou hebben dat zij voor besnijdenis vreest.
11. Eiseres voert tot slot aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat zij niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van mensenhandel. Verweerder heeft volgens haar bovendien nagelaten om haar in de gelegenheid te stellen om aangifte van mensenhandel te doen en medewerking aan het strafproces te verlenen.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vergunning op grond van mensenhandel, omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden. Er is geen kennisgeving van aangifte van mensenhandel of het verlenen van medewerking aan het strafproces. Eiseres heeft ter zitting ook verklaard dat zij (nog steeds) geen aangifte heeft gedaan. Ook heeft verweerder eiseres geen bedenktijd hoeven aan te bieden. Gedurende haar asielprocedure verbleef zij namelijk rechtmatig in Nederland. De bedenktijd staat is bedoeld voor vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven.1
13. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. Zie in dit verband onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3232).

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Ettikhoven, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
19 april 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.