ECLI:NL:RBDHA:2023:6859

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
12 mei 2023
Zaaknummer
NL23.6367 en NL23.6368
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwesties van Bulgarije in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. De rechtbank Den Haag heeft op 28 maart 2023 uitspraak gedaan en het beroep gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat verweerder nader onderzoek moet doen naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije, voordat hij kan stellen dat er geen risico is op schending van artikel 4 van het EU Handvest of artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er aanwijzingen zijn dat pushbacks een fundamentele systeemfout vormen in de asielprocedure van Bulgarije. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de situatie van Dublinclaimanten, waaronder eiser, zorgwekkend is. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens zijn de proceskosten van eiser en verzoeker vergoed.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de uitspraak op het beroep voldoende was om de situatie van eiser te waarborgen. De rechtbank heeft benadrukt dat het noodzakelijk is dat verweerder de risico's voor asielzoekers in Bulgarije grondig onderzoekt, gezien de recente rapporten en informatie over de asielprocedure in dat land. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.6367 (beroep) en NL23.6368 (voorlopige voorziening)
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. A.A. Ubbergen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.S. Hogendoorn-Matthijssen).

Procesverloop

In het besluit van 2 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 28 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 837,-.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder nader onderzoek dient te doen naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije voordat hij zich op het standpunt kan stellen dat door overdracht van eiser aan Bulgarije geen situatie zal ontstaan in strijd met artikel 4 van het EU Handvest [1] of artikel 3 van het EVRM [2] .
Voor de motivering van dat oordeel sluit de rechtbank aan bij de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 29 juli 2022 [3] en van 20 maart 2023 [4] en bij de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 2 maart 2023 [5] . Kort gezegd is de rechtbank, net als in die uitspraken, van oordeel dat pushbacks een fundamentele systeemfout zijn in de asielprocedure van Bulgarije, die de bijzondere drempel van zwaarwegendheid heeft bereikt. In de ambtshalve bij de rechtbank bekende landeninformatie zijn aanknopingspunten dat die systeemfout ook relevant is voor Dublinclaimanten. Daaruit blijkt namelijk dat de pushbacks in Bulgarije niet incidenteel, maar al geruime tijd en op grote schaal plaatsvinden. De landeninformatie bevat aanknopingspunten dat pushbacks ook plaatsvinden bij vreemdelingen die zich op afstand van de grens op het grondgebied van Bulgarije bevinden. Daarnaast laten de twee meest recente AIDA-rapporten over Bulgarije een stijging zien in het aantal personen dat slachtoffer wordt van pushbacks. Gelet hierop en omdat Dublinclaimanten zich in de regel als asielzoekers vrij op het grondgebied van Bulgarije kunnen bewegen, had verweerder nader onderzoek moeten doen naar het risico dat eiser loopt om door Bulgarije te worden uitgezet zonder behandeling van zijn asielverzoek, dan wel tijdens de behandeling daarvan. Nu verweerder dat onderzoek tot op heden niet heeft gedaan, ziet de rechtbank geen reden om anders te oordelen dan in de hiervoor genoemde uitspraken.
Voor zover eiser andere gronden naar voren heeft gebracht, behoeven die geen verdere bespreking.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder dient daarom een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Voor het nemen van een nieuw besluit stelt de rechtbank een termijn van zes weken.
Omdat op het beroep is beslist, is het treffen van een voorlopige voorziening niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.511,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2023 door mr. S. Mac Donald, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R. Moes, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.NL23.3698