In deze zaak heeft eiseres, een vrouw van Jemenitische nationaliteit, op 8 december 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Na een lange periode zonder besluit heeft eiseres op 14 september 2022 de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld. Vervolgens heeft zij op 6 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals voorgeschreven in de Vreemdelingenwet 2000, is overschreden. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat verweerder geen verweerschrift heeft ingediend.
De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiseres kennelijk gegrond is. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) over de verbindendheid van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND. De ABRvS heeft geoordeeld dat het uitsluiten van bestuurlijke dwangsommen niet in strijd is met het Unierecht, maar dat het afschaffen van rechterlijke dwangsommen in asielzaken dat wel is. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zestien weken na de uitspraak alsnog een besluit op de asielaanvraag van eiseres bekend te maken.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Ook is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.