ECLI:NL:RBDHA:2023:6818

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3431
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terechtheid naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan B.V. door gemeente Noordwijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 mei 2023 uitspraak gedaan over de naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan eiseres, een B.V. gevestigd te [vestigingsplaats], was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Noordwijk. De naheffingsaanslag werd opgelegd omdat de auto van eiseres op een parkeerplaats stond waar parkeerbelasting verschuldigd was, en de geldige parkeerduur was verstreken. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de handhaving van de naheffingsaanslag door verweerder, die deze had gehandhaafd in een uitspraak op bezwaar van 16 april 2019.

Tijdens de zitting op 28 maart 2023 was eiseres vertegenwoordigd door haar bestuurder en gemachtigde, terwijl verweerder niet aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitnodiging voor de zitting niet correct was verzonden, maar verweerder heeft aangegeven dat een nieuwe zitting niet nodig was. De rechtbank heeft vervolgens besloten om zonder heropening van het onderzoek uitspraak te doen.

Eiseres heeft aangevoerd dat de naheffingsaanslag nietig is vanwege belangenverstrengeling en schending van integriteit, en dat de parkeercontroleur niet bevoegd was om de naheffingsaanslag op te leggen. De rechtbank heeft deze argumenten verworpen, onder verwijzing naar het Aanwijzings- en mandaatbesluit van de gemeente Noordwijk, waaruit blijkt dat de directeur van P1 On Street BV als heffingsambtenaar is aangewezen. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat de verschuldigde parkeerbelasting niet op andere wijze was voldaan.

De rechtbank heeft ook de stelling van eiseres verworpen dat de naheffingsaanslag een factuur is waarop omzetbelasting vermeld had moeten worden. De rechtbank verwijst naar een arrest van de Hoge Raad waarin is bepaald dat een gemeentelijke parkeerverordening niet ongeldig is omdat er geen omzetbelasting op het aanslagbiljet is vermeld. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/3431

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D. Fasseur),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Noordwijk, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres de hierna vermelde naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 16 april 2019 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2023.
Eiseres is vertegenwoordigd door haar bestuurder [naam 1] , bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Uit de informatie van PostNL is gebleken dat de uitnodiging voor de zitting weliswaar is uitgereikt op 28 februari 2023, maar dat de adresgegevens niet juist waren. De rechtbank heeft daarop telefonisch contact gehad met verweerder. Deze heeft de rechtbank medegedeeld dat een nader onderzoek op een nieuwe zitting wat hem betreft achterwege kan blijven. De rechtbank heeft daarop besloten van heropening af te zien en uitspraak te doen.

Overwegingen

Feiten
1. Op 24 juni 2018 om 7:23 uur stond de auto van eiseres met kenteken [kentekennummer] (de auto) geparkeerd op een parkeerplaats aan de [straatnaam] te [plaats] . Deze locatie is door burgemeester en wethouders van deze gemeente aangewezen als een parkeerplaats waar op die datum en dat tijdstip slechts geparkeerd mag worden tegen betaling van parkeerbelasting.
2. Tijdens een controle op genoemde datum en tijdstip is geconstateerd dat er een bezoekersvergunning aanwezig was en een parkeerschijf, maar dat de geldige parkeerduur reeds was verstreken. Naar aanleiding daarvan is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 45,33, bestaande uit € 3 parkeerbelasting en € 42,33 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Geschil3. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

4. Eiseres heeft – samengevat – aangevoerd dat de naheffingsaanslag nietig is vanwege onder meer belangenverstrengeling onderscheidenlijk schending van de integriteit, het niet voldoen aan wettelijke voorschriften inzake de omzetbelasting en het niet bevoegd zijn van de parkeercontroleur tot het opleggen van de naheffingsaanslag.
5. Verweerder heeft de stellingen van eiseres gemotiveerd weersproken en heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Beoordeling van het geschil
6. Niet in geschil is dat de auto op het tijdstip van het opleggen van de naheffingsaanslag geparkeerd stond op een parkeerplaats waarvoor parkeerbelasting verschuldigd was. Eiseres heeft een bezoekersvergunning en een parkeerschijf achter de voorruit geplaatst, maar de geldige parkeerduur was op genoemd tijdstip verstreken. Eiseres heeft dat niet weersproken. Nu de verschuldigde parkeerbelasting niet op andere wijze was voldaan, is de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag opgelegd.
7. Eiseres heeft aangevoerd dat de overeenkomst van verweerder met P1 On Street BV (P1) nietig is vanwege de betrokkenheid van P1 bij het opleggen van de naheffingsaanslag, de dubbelfunctie van de heer [naam 2] ( [naam 2] ), directeur van P1 en de onbevoegdheid tot het opleggen van een naheffingsaanslag door de parkeercontroleur. Deze grieven van eiseres slagen niet. Uit het door verweerder overgelegde Aanwijzings- en mandaatbesluit van 27 februari 2017 volgt dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordwijk als heffingsambtenaar, in de zin van artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, voor de parkeerbelasting de Directeur van P1 heeft aangewezen. In hetzelfde besluit zijn de medewerkers en parkeercontroleurs in dienst van P1 aangewezen als gemeenteambtenaar in de zin van artikel 231, tweede lid, onderdeel d, van de Gemeentewet. Dit besluit is gepubliceerd in het Gemeenteblad van de gemeente Noordwijk nummer 31129. Dat de parkeercontroleurs in dienst van P1 niet bevoegd zouden zijn tot het opleggen van naheffingsaanslagen, zoals eiseres stelt, acht de rechtbank dan ook niet door eiseres aannemelijk gemaakt. Ook de stelling van eiseres dat er sprake zou zijn van meer dan één heffingsambtenaar voor de parkeerbelasting volgt niet uit het hiervoor genoemde besluit; de directeur van P1 is immers de aangewezen heffingsambtenaar. De stelling van eiseres dat de heffingsambtenaar een niet-natuurlijk persoon zou zijn, is niet juist aangezien de directeur van P1 is aangewezen als heffingsambtenaar, dat is een natuurlijk persoon, de heer [naam 2] .
De stelling van eiseres dat de directeur van P1 een dubbelfunctie vervult in die zin dat hij zowel de belangen van P1, een commercieel bedrijf, behartigt als die van de gemeente Noordwijk in zijn functie als heffingsambtenaar en daardoor sprake is van belangenverstrengeling en schending van de integriteit faalt eveneens. De omstandigheid dat P1 een commerciële onderneming exploiteert, maakt niet dat gehandeld wordt in strijd met de integriteitsregels. Een naheffingsaanslag parkeerbelasting kan immers slechts worden opgelegd indien de verschuldigde belasting niet is betaald. P1 kan daar geen invloed op uitoefenen, ook niet door het inzetten van meer parkeercontroleurs. Dat de gemeente Noordwijk voor geleverde diensten een vergoeding betaalt aan P1 maakt niet dat daardoor integriteitsregels worden geschonden.
8. Eiseres heeft het standpunt ingenomen dat parkeerbelasting een vergoeding betreft voor een parkeerdienst en de naheffingsaanslag een factuur is waar op omzetbelasting had moeten worden vermeld. Nu dit niet het geval is, is naar de mening van eiseres de naheffingsaanslag nietig. De rechtbank verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 23 maart 2018 [1] waarin is bepaald dat het nationale recht noch het Unierecht steun biedt voor de opvatting dat een gemeentelijke parkeerverordening niet rechtsgeldig is op de grond dat in die verordening niet is vermeld of in het tarief een bedrag aan omzetbelasting is begrepen dan wel daarin niet is voorgeschreven dat op het aanslagbiljet behalve de parkeervergoeding een bedrag aan omzetbelasting wordt vermeld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, die op grond van de gemeentelijke parkeerverordening parkeerbelasting heft, op grond van dit arrest niet gehouden om het bedrag van de naheffingsaanslag te splitsen in een bedrag aan parkeerbelasting en omzetbelasting. Ook voor de stelling van eiseres dat met betrekking tot de kosten van de naheffingsaanslag omzetbelasting vermeld dient te worden, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten in bovengenoemd arrest.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J . J . Arts, voorzitter, en mr. A.D. van Riel en
mr. J .G.E. Gieskes, leden, in aanwezigheid van mr. B. van Eeuwijk, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2023.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het hoger beroepschrift ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Hoge Raad 23 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:413