ECLI:NL:RBDHA:2023:6801

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
NL23.10720
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 6 april 2023 besloten de aanvraag van de eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft toegepast, wat inhoudt dat Nederland mag uitgaan van de veronderstelling dat Duitsland de asielaanvragen op een correcte manier behandelt. De eiser heeft echter niet voldoende bewijs geleverd dat het asiel- en opvangsysteem in Duitsland zodanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest.

De rechtbank concludeert dat de algemene stellingen van de eiser over de situatie in Duitsland onvoldoende zijn om aan te nemen dat er sprake is van een fundamentele systeemfout. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Duitsland te vrezen heeft voor een onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank wijst erop dat de eiser de mogelijkheid heeft om een klacht in te dienen bij de Duitse autoriteiten als hij meent dat zijn rechten worden geschonden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10720

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Dunant Maurits),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft eiser een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek staat geregistreerd onder zaaknummer NL23.10720. Hierop zal bij afzonderlijke uitspraak worden beslist.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 29 december 2022 bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard op
2 januari 2023.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert, onder herhaling en inlassing van de zienswijze, het volgende aan. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte blijft uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser verwijst naar het AIDA-rapport van 8 april 2022. Uit dit rapport volgt volgens eiser dat er geen goede toegang is tot rechtsbijstand voor asielzoekers in Duitsland. Verder zou verweerder nader onderzoek moeten doen naar de actuele situatie van Dublinterugkeerders in Duitsland. Systeemgebreken kunnen niet worden uitgesloten. Eiser stelt dat, gelet op de enorme asielinstroom, Duitsland zodanig belast is met het regelen van opvang en een adequate procedure dat sprake is van een Duitse opvangcrisis. De Duitse centra zijn overvol en de leefomstandigheden zijn er slecht, aldus eiser. Dit is in strijd met de Procedurerichtlijn. Ook uit het voornoemde AIDA-rapport blijkt volgens eiser dat het aantal aan Duitsland over te dragen vreemdelingen vele malen groter is dan het aantal vreemdelingen dat daadwerkelijk wordt overgedragen. Bij gebrek aan inzicht in die keuzes dient van willekeur te worden uitgegaan. Voorts wil eiser graag uitgebreid zijn asielrelaas uit de doeken doen, waarvoor hij in Duitsland onvoldoende gelegenheid krijgt. Eiser vreest voor indirect refoulement; eiser is bang dat hij bij aankomst in Duitsland gedetineerd zal worden en zal worden uitgezet naar Nigeria. Detentie mag alleen als dit noodzakelijk is en als er geen andere minder ingrijpende oplossing mogelijk is. In Duitsland belanden asielzoekers ook in detentie als niet aan deze criteria is voldaan. Verder heeft Duitsland de asielaanvraag van eiser ten onrechte afgewezen en de kans dat op een herhaalde asielaanvraag anders zal worden beslist is volgens eiser nihil. Eiser is onvermogend en indien hij wordt teruggestuurd naar Duitsland zal hij in een toestand van zeer vergaande materiële deprivatie terechtkomen. Verweerder gaat er volgens eiser ten onrechte vanuit dat eiser zich had moeten wenden tot de daartoe aangewezen autoriteiten in Duitsland.
4. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De staatssecretaris is in het besluit gemotiveerd ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van verweerder daarop volgens hem niet juist of niet toereikend is niet bespreken.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser niet slaagt en zal hierna uitleggen hoe zij tot dat oordeel komt.
5.1
Uitgangspunt is dat verweerder ten aanzien van Duitsland in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Duitsland dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest zal eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218)). Het is aan eiser om in de eerste plaats algemene informatie te overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in Duitsland evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Dat evidente en fundamentele verschil moet er in gelegen zijn dat op voorhand duidelijk is
- dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag - dat eiser in Duitsland op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgt, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Alleen dan kan wegens het verschil in beschermingsbeleid volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State sprake zijn van een fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt in de zin van het arrest Jawo.
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen gegevens verschaft of stukken overgelegd waaruit, zonder een inhoudelijke beoordeling van zijn asielaanvraag, volgt dat Duitsland een fundamenteel ander beschermingsbeleid dan Nederland voert voor Nigeriaanse asielzoekers. De rechtbank overweegt daarbij dat uit de verwijzing naar het AIDA-rapport onvoldoende concrete aanknopingspunten volgen voor dat oordeel, omdat nog steeds geldt dat het reële risico op ernstige schade bij terugkeer individueel wordt beoordeeld en dat risico niet in het algemeen wordt aangenomen. Dat eiser mogelijk in detentie zal worden gezet bij aankomst in Duitsland en van daaruit mogelijk zal worden uitgezet naar Nigeria levert - los van het feit dat deze stelling niet nader is onderbouwd - evenmin het beeld op dat eiser met zijn enkele aanwezigheid in Duitsland het reële risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij na overdracht aan Duitsland een risico loopt op (indirect) refoulement.
5.3.
Eiser is er verder niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Duitsland te vrezen heeft dat de Duitse asielprocedure en de opvangvoorzieningen systeemfouten bevatten. De Duitse autoriteiten hebben met het claimakkoord gegarandeerd een verzoek om internationale bescherming van eiser in behandeling te nemen. Dat eiser niet de kans zal krijgen om zijn asielrelaas te doen en de autoriteiten van Duitsland er enkel op uit zullen zijn om eiser terug te laten keren naar Nigeria heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Daarbij komt dat als eiser meent dat Duitsland handelt in strijd met Europese richtlijnen, hij hierover een klacht kan indienen bij de Duitse autoriteiten. Niet is gebleken dat de Duitse autoriteiten eiser niet willen helpen of dat klagen onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
5.4.
Voorts is niet onderbouwd dat de wijze waarop rechtsbijstand in Duitsland is geregeld in strijd is met de bepalingen over (kosteloze) rechtsbijstand uit Richtlijn 2013/32/EU (vgl. de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 14 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1644).
6. Het beroep is kennelijk ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.