ECLI:NL:RBDHA:2023:678

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
NL22.26106 en NL22.26107
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Jemenitische vreemdeling met Somalische nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2023 uitspraak gedaan in de asielprocedure van een eiser met een Jemenitische herkomst en Somalische nationaliteit. De eiser had zijn asielaanvraag ingediend na eerdere afwijzingen en stelde dat hij naast de Somalische ook de Jemenitische nationaliteit had. Hij overhandigde een kopie van een Jemenitisch paspoort ter ondersteuning van zijn claim. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder in deze zaak, heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de overgelegde documenten niet geloofwaardig werden geacht en de verklaringen van de eiser niet consistent waren met eerdere procedures.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 5 januari 2023, waarbij de eiser en zijn waarnemer aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank oordeelde dat de verweerder voldoende had gemotiveerd waarom de herkomst en nationaliteit van de eiser ongeloofwaardig waren. De rechtbank wees erop dat de personalia op de overgelegde kopieën van de paspoorten niet overeenkwamen met de gegevens die de eiser eerder had opgegeven. Bovendien had de eiser in eerdere procedures niet verklaard dat hij een Jemenitisch paspoort had, wat zijn geloofwaardigheid ondermijnde.

De rechtbank concludeerde dat de eiser niet in aanmerking kwam voor toelating op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en verklaarde het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd eveneens afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe informatie was die aanleiding gaf om anders te oordelen dan in de eerdere procedures. De uitspraak werd gedaan door mr. J. Schaaf, in aanwezigheid van griffier mr. J.F.A. Bleichrodt, en werd openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.26106 en NL22.26107
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. de Graaf).

ProcesverloopBij besluit van 13 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (NL22.26106). Ook heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend (NL22.26107).
De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 5 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig, samen met mr. [A] (waarnemer van eisers gemachtigde). Als tolk was aanwezig Y. Abdiqadir. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft twee keer eerder een asielaanvraag ingediend. Zijn eerste aanvraag is door verweerder afgewezen in het besluit van 8 oktober 2020. In dat besluit heeft verweerder eisers identiteit geloofwaardig geacht en dat eiser de Somalische nationaliteit heeft. Verweerder heeft in die procedure niet geloofwaardig geacht dat eiser een Jemenitische herkomst heeft. Het beroep van eiser tegen dit besluit is ongegrond verklaard [2] en het hoger beroep ook [3] . De tweede aanvraag van eiser is buiten behandeling gesteld door verweerder. Eiser heeft daartegen geen beroep ingesteld. Eiser heeft nu voor de derde keer een aanvraag ingediend. Die derde aanvraag staat hier centraal.
2. Eiser heeft aan zijn nieuwe aanvraag ten grondslag gelegd dat hij naast de Somalische ook de Jemenitische nationaliteit heeft en dat zijn herkomst in Jemen ligt. Hij heeft een kopie van een Jemenitisch paspoort overgelegd om dit te bewijzen. Ook heeft eiser aan de aanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Somalië in de problemen zal komen vanwege het christelijke geloof van zijn moeder.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen. Verweerder ziet geen aanleiding om tot een andere conclusie te komen over de nationaliteit en herkomst van eiser dan in het besluit van 8 oktober 2020. Verweerder gelooft niet dat het paspoort waarvan een kopie is overgelegd, daadwerkelijk het paspoort van eiser is. De kopie is nauwelijks leesbaar en bovendien komen de gegevens op de kopie niet (helemaal) overeen met de eerdere verklaringen van eiser, aldus verweerder. Daarnaast vindt verweerder de gestelde problemen vanwege het geloof van zijn moeder (nog steeds) ongeloofwaardig. Hiervoor verwijst verweerder naar de eerdere procedure. Tot slot stelt verweerder zich op het standpunt dat de algemene situatie in Somalië en het gebrek aan een sociaal vangnet daar, in de vorige procedure is beoordeeld. In dat kader heeft eiser geen nieuwe informatie overgelegd.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser vindt dat verweerder de overgelegde kopie van zijn paspoort onvoldoende heeft betrokken bij het geloofwaardigheidsoordeel en onvoldoende heeft gemotiveerd waarom die kopie niet relevant is voor zijn asielrelaas. Hierbij verwijst eiser naar het L.H.-arrest van het Hof [4] en naar een uitspraak van de rechtbank [5] . Verweerder heeft ook onvoldoende gemotiveerd waarom hij niet volgt dat dit paspoort van eiser is. Verweerder wijst erop dat de kopie onleesbaar is en stelt zich, zonder een deskundigenrapport, vervolgens op het standpunt dat de gegevens grotendeels afwijken van eisers eerdere verklaringen. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte tegengeworpen dat eiser zijn Jemenitische paspoort heeft achtergehouden voor verweerder. Dat hier (kwade) opzet in het spel is, heeft verweerder niet aangetoond. Verweerder heeft de aanvraag daarom niet als kennelijk ongegrond kunnen afwijzen en ook geen inreisverbod mogen opleggen. In beroep heeft eiser nog een kopie van een ander paspoort overgelegd. Dit gaat om een kopie van een eerder aan eiser verleend paspoort dat ondertussen is verlopen. Eiser betoogt tot slot dat verweerder de relevante elementen ten onrechte niet heeft getoetst op zwaarwegendheid. Hierbij wijst hij op het landenbeleid ten aanzien van Zuid- en Centraal-Somalië waar Al-Shabaab aan de macht is.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom hij de gestelde herkomst uit Jemen en de Jemenitische nationaliteit van eiser (nog steeds) ongeloofwaardig vindt. Verweerder heeft hiervoor allereerst naar de vorige procedure kunnen verwijzen. Daarin heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd en dat zijn verklaringen niet overeenkomen met informatie uit openbare bronnen. Verweerder heeft in dat verband tegengeworpen dat niet valt in te zien dat als eiser daadwerkelijk in Jemen zou zijn geboren en getogen, hij slechts een beetje Arabisch spreekt. Uit informatie uit objectieve en verifieerbare bronnen blijkt immers dat Arabisch de nationale taal van Jemen is. Verder heeft verweerder in die procedure tegengeworpen dat niet valt in te zien dat eiser is vergeten welk dialect wordt gesproken in de plaats waaruit hij afkomstig zou zijn. Daarnaast heeft verweerder in de eerdere besluitvorming erop gewezen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over wie hem de Somalische taal zou hebben geleerd. Over het voorgaande heeft eiser nu geen nieuwe argumenten naar voren gebracht die maken dat verweerder niet naar deze eerdere besluitvorming heeft kunnen verwijzen. De enkele stelling dat er een misverstand is ontstaan over eisers kennis van het Arabisch, omdat niet is doorgevraagd naar de verschillende Arabische dialecten die hij spreekt, vindt de rechtbank onvoldoende.
5.1.
Verweerder heeft zich vervolgens niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de door eiser in deze procedure overgelegde kopieën van Jemenitische paspoorten geen aanleiding bieden om de gestelde Jemenitische herkomst en nationaliteit alsnog geloofwaardig te vinden. Verweerder heeft terecht gesteld dat de personalia op de door eiser bij zijn aanvraag overgelegde kopie van een paspoort niet geheel overeenkomen met de personalia die eiser zelf heeft opgegeven. Op de kopie van het paspoort staat namelijk een gedeeltelijk andere naam (Raqeeb Abdulrahman Abdullah) en een andere geboortedatum dan die door eiser is opgegeven. Hetzelfde geldt voor de in beroep overgelegde kopie van een eerder, verlopen paspoort. Verder heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat eiser in de eerdere procedures niet heeft verklaard dat hij een Jemenitisch paspoort zou hebben. Eiser heeft in het gehoor opvolgende aanvraag verklaard dat hij daar inderdaad niet de waarheid over heeft gesproken, omdat hij advies zou hebben gekregen dit niet te melden. Dat er geen (kwade) opzet in het spel was, zoals eiser betoogt, volgt de rechtbank dan ook niet. Verweerder heeft gelet hierop niet hoeven geloven dat het gaat om kopieën van een paspoort van eiser.
5.2.
De rechtbank volgt eiser verder niet in zijn betoog dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het L.H.-arrest. Uit het voorgaande volgt immers dat verweerder de kopieën van de paspoorten wel degelijk inhoudelijk heeft bekeken en heeft betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de herkomst en nationaliteit van eiser. Anders dan eiser betoogt is het dus niet zo dat verweerder de kopieën niet inhoudelijk heeft beoordeeld, omdat deze niet authentiek zijn.
5.3.
De rechtbank volgt eiser tot slot ook niet in zijn betoog dat verweerder niet heeft getoetst aan de zwaarwegendheid. Verweerder heeft in het voornemen (dat is ingelast bij het bestreden besluit) verwezen naar de vorige procedure. In die vorige procedure is getoetst aan de veiligheidssituatie in Somalië. Eiser heeft in dit kader geen nieuwe stukken overgelegd die aanleiding geven om anders te oordelen. De verwijzing naar het landenbeleid van Somalië leidt niet tot een ander oordeel. Eiser wijst hiervoor naar de passage over de situatie in Zuid- en Centraal-Somalië, maar hij heeft niet onderbouwd dat dat gebied voor hem relevant is en het beleid daarom op hem van toepassing is.
Wat is de conclusie?
6. Gelet op het voorgaande komt eiser niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
7. Het beroep is ongegrond. Nu met deze uitspraak op het beroep wordt beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.
8. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr.J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Zaaknummer NL20.18151.
3.Zaaknummer 202005808/1/V1.
4.Het arrest LH van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478.
5.De uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 18 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:10753.