Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Gambiaanse nationaliteit te hebben.
2. Op 3 juni 2021 heeft eiser een asielaanvraag gedaan. Eiser heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij per ongeluk een brand heeft veroorzaakt, waarbij het huis van de buren en een regeringsauto zijn verbrand. Eiser is bedreigd door de buren en vreest bij terugkeer door hen te worden mishandeld of gedood. Ook vreest hij voor de regering. Hij heeft een aanhoudingsbevel ontvangen en hij is bang voor een gevangenisstraf vanwege de brand.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als ongegrond.Eisers verklaringen over zijn naam, nationaliteit en herkomst worden geloofwaardig geacht, maar zijn verklaringen over zijn geboortedatum niet. Ook eisers verklaringen over de brand en de daaruit gevolgde problemen worden ongeloofwaardig geacht.
4. In het bestreden besluit heeft verweerder over de ongeloofwaardig geachte geboortedatum als volgt overwogen. De door eiser gestelde geboortedatum is niet middels (identificerende) documenten onderbouwd, terwijl hij wel in het bezit stelt te zijn geweest van verschillende documenten. Verder is niet gebleken dat eiser enige poging heeft ondernomen om alsnog aan deze documenten te komen, ondanks dat hij al langere tijd in Europa verblijft. Ook is eiser in Duitsland bekend onder meerdere aliassen. Daarbij komt dat de eerste registratie van eiser in Eurodac dateert van 23 februari 2015. Eiser zou op dat moment met de gestelde geboortedatum 7 juni 2002 twaalf jaar oud zou zijn geweest, terwijl vingerafdrukken worden afgenomen vanaf veertienjarige leeftijd.Eiser heeft daarnaast meerdere contactmomenten gehad met verweerder of zijn gemachtigde, waarbij hij in de gelegenheid is geweest om zijn geboortedatum juist aan te geven.
5. Eiser voert aan dat verweerder niet inhoudelijk ingaat op de omstandigheid dat eiser moeite heeft met data. Daarbij wijst eiser op zijn verklaring tijdens het nader gehoor dat hij onder behandeling staat bij een arts en slaapmedicijnen gebruikt.Verweerder had verder uit moeten zoeken of eiser is opgeroepen voor een tweede Medifirst onderzoek en of hij daar daadwerkelijk is geweest. Daarnaast stelt eiser dat hij nog altijd in afwachting is van de originele geboorteakte en dat verweerder een nadere termijn had kunnen en moeten geven om dit document te overleggen.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de door hem gestelde geboortedatum niet met documenten heeft aangetoond, terwijl hij wel in het bezit stelt te zijn geweest van (identificerende) documenten.Verweerder heeft zich in het verweerschrift verder op het standpunt kunnen stellen dat in het bestreden besluit voldoende is gemotiveerd dat de bij zienswijze overgelegde slecht leesbare kopie van een geboorteakte niet tot een ander oordeel leidt. Verweerder was met het oog op de samenwerkingsverplichting ook niet gehouden om (langer) te wachten op de aangekondigde originele geboorteakte. Eiser heeft immers niet geconcretiseerd waarom hij die tot op heden niet heeft kunnen overleggen, terwijl uit zijn verklaringen blijkt dat hij contact heeft met zijn familie in het land van herkomst.Daarbij komt dat ook in beroep niet is gebleken dat eiser thans wel in het bezit is van de originele geboorteakte. Daarnaast heeft verweerder het opmerkelijk kunnen achten dat eiser zijn geboortedatum niet eerder heeft gecorrigeerd dan in het nader gehoor.
De enkele stelling dat eiser moeite zou hebben met data leidt niet tot een andere conclusie. Verweerder wijst er in zijn verweerschrift terecht op dat deze stelling niet is onderbouwd met stukken en dat eiser tweemaal niet is verschenen bij een afspraak met Medifirst. In beroep heeft verweerder twee rapportages van Medifirst overgelegd waaruit dit blijkt.Niet is gebleken van aanknopingspunten voor het vermoeden dat eiser de uitnodigingen voor het medisch onderzoek geen van beide keren zou hebben ontvangen.
Documenten ter onderbouwing van het asielmotief
7. Uit een verklaring van onderzoek van Bureau Documenten (hierna: BD) van 15 september 2022 blijkt dat het overgelegde aanhoudingsbevel niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven. Het TOELTheeft bij vergewisbrief van 21 september 2022 vastgesteld dat dit onderzoek inhoudelijk inzichtelijk is.
Uit een verklaring van onderzoek van BD van 16 december 2022 blijkt dat de Bench Warrant niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven, waardoor niet kan worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is. Gelijktijdig met het verweerschrift heeft verweerder een verklaring van onderzoek overgelegd van 10 februari 2023, waaruit volgt dat de Bench Warrant met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven. Hiermee is de eerdere verklaring van 16 december 2022 komen te vervallen. Verweerder heeft tevens een vergewisbrief overgelegd waaruit volgt dat de verklaring van onderzoek van 10 februari 2023 inhoudelijk inzichtelijk is.
8. Eiser voert aan dat de vergewisbrief van TOELT over de verklaring van het onderzoek van BD van 15 september 2022 ontoereikend is. Het rapport is onduidelijk en bijzonder summier. Verweerder had nadere vragen moeten stellen. Verder stelt eiser dat hij niet de mogelijkheid heeft gekregen om inhoudelijk te reageren op het onderzoeksresultaat van 16 december 2022 over de Bench Warrant.
In reactie op de overgelegde verklaring van onderzoek en vergewisbrief van 10 februari 2023 heeft eiser aangevoerd aan dat deze te kort voor de zitting zijn geüpload in het digitale dossier. Hij stelt dat hierdoor het verrichten van een contra-expertise of ander onderzoek niet meer mogelijk is. Het toelaten van de overgelegde stukken is volgens hem in strijd is met de goede procesorde. Eiser stelt verder dat uit de verklaring van onderzoek niet blijkt waar de conclusie over het document op is gebaseerd en welke positieve of negatieve elementen daarbij een rol hebben gespeeld. Eiser kan zich hiertegen niet verweren bij een eventuele contra-expertise.
9. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat hij de verklaring van BD van 15 september 2022 als deskundigenoordeel aan zijn besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Met de brief van 21 september 2022 heeft verweerder zich vergewist van de juistheid en inzichtelijkheid van de conclusies van BD over dit document. De rechtbank volgt daarom ook niet dat verweerder hier nadere vragen over had moeten stellen. De vergewisplicht houdt geen verplichting in om te vermelden welke medewerker navraag heeft gedaan bij BD en welke vragen daarbij aan BD zijn gesteld. Ook hoeft verweerder niet tot in detail inzichtelijk te maken hoe BD tot zijn conclusie is gekomen.
10. Eiser stelt echter terecht dat verweerder de juistheid en inzichtelijkheid van het onderzoek naar de Bench Warrant ten onrechte pas in beroep heeft onderzocht. Bovendien kon de verklaring van onderzoek van 16 december 2022, gezien de gewijzigde verklaring van 10 februari 2023 niet aan het bestreden besluit ten grondslag worden gelegd. Het bestreden besluit is in zoverre dan ook tot stand gekomen op een wijze die niet in overeenstemming is met de zorgvuldigheidseisen die volgen uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit neemt niet weg dat de in beroep door verweerder overgelegde nieuwe onderzoeksverklaring en vergewisbrief als nieuwe feiten en omstandigheden bij de beoordeling van de rechtbank kunnen en moeten worden betrokken.
Anders dan eiser stelt, bestaat ook in beroep de gelegenheid om een contra-expertise te vragen of om anderszins kanttekeningen te plaatsen bij de juistheid en inzichtelijkheid van de conclusie van BD. De rechtbank ziet dan ook aanleiding het gebrek in de besluitvorming met toepassing van artikel 6:22 van de Awbte passeren.
11. In wat eiser in beroep heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid, volledigheid of wijze van totstandkoming van de verklaring van onderzoek van 10 februari 2023. Nu de Bench Warrant volgens BD 'met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven', wordt de authenticiteit van dit document betwijfeld en wordt het relaas van eiser hiermee niet onderbouwd.
12. Verweerder heeft er verder gemotiveerd op gewezen dat de inhoud van het aanhoudingsbevel afwijkt van eisers verklaringen, zonder dat eiser hiervoor een verklaring heeft kunnen geven. Over het overgelegde screenshot van een doodsbedreiging via Messenger heeft verweerder terecht geconcludeerd dat uit de tekst niet kan worden afgeleid van wie deze bedreiging afkomstig is. Evenmin valt uit het gesprek een verband met de gestelde brand op te maken.
13. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat eiser summier en algemeen heeft verklaard wanneer hem wordt gevraagd om precies uit te leggen wat er bij de brand is gebeurd. Daarbij is aan eiser tegengeworpen dat hij onvoldoende inzichtelijk heeft verklaard over de regeringsauto die zou zijn verbrand en vaag over de beschuldigingen door de buren en het door hen gewenste verhaal van de schade. Ook heeft eiser wisselend verklaard over de periode dat hij zou zijn bedreigd en wordt het opmerkelijk geacht dat de bedreigingen volgens eiser één jaar na de brand zijn begonnen, terwijl de buren volgens hem meteen erg boos op hem waren. Tot slot heeft eiser volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat er een rechtszaak loopt tegen eiser.
14. Eiser voert aan dat verweerder in het bestreden besluit compleet voorbij gaat aan wat eiser in de zienswijze heeft toegelicht over de brand en de incidenten. Eiser meent dat hij niet tegenstrijdig heeft verklaard over wie er thuis was op het moment dat de brand ontstond. Uit het verslag van het nader gehoor blijkt volgens hem dat hij een vraag kennelijk verkeerd heeft begrepen. De algemene overweging over de regeringsauto kan geen stand houden. Eiser heeft immers gesteld dat er bij de buurman een regeringsauto stond. Eiser houdt vol dat verweerder hem ten onrechte tegenwerpt dat hij summier heeft verklaard. Hij heeft antwoord gegeven op de vragen zoals die zijn gesteld. Verweerder heeft geen rekening gehouden met zijn persoonlijke situatie, zoals dat hij geen vangnet heeft bij terugkeer of dat hij op zeer jonge leeftijd is vertrokken.
15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit afdoende gemotiveerd dat eiser niet toereikend heeft verklaard over de gebeurtenissen die zouden hebben geleid tot de gestelde problemen in het land van herkomst. Anders dan eiser stelt, is verweerder hierbij ingegaan op eisers zienswijze. Dat eiser niet tegenstrijdig heeft verklaard over de regeringsauto, laat onverlet dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft overwogen dat eisers verklaringen over de regeringsauto niet duidelijk zijn: Eiser baseert zich op niet geverifieerde informatie van derden dat een regeringsauto is verbrand en op een niet onderbouwde veronderstelling dat hij deze schade moet vergoeden. Ook is verweerder ingegaan op de zienswijze over eisers persoonlijke omstandigheden. Verweerder heeft hiervoor terecht verwezen naar wat hierover is gezegd in het voornemen, namelijk dat van eiser ondanks zijn aan te nemen minderjarigheid destijds mag worden verwacht dat hij voldoende gedetailleerd kan verklaren over gebeurtenissen die hij zelf stelt te hebben meegemaakt en die de directe aanleiding voor zijn vertrek zouden hebben gevormd. Eiser heeft verder in beroep niet geconcretiseerd op welke wijze zijn persoonlijke situatie van invloed zou zijn geweest op zijn verklaringen.
16. Verweerder heeft niet ten onrechte geconcludeerd dat eiser ongeloofwaardig heeft verklaard.
17. Het beroep is ongegrond.
18. Vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837, bij een wegingsfactor 1). Toegekend wordt € 837.