In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Gouda, op 14 januari 2021 een verzoek tot handhaving ingediend vanwege overlast van loslopende honden. De rechtbank had eerder, op 17 november 2021, het beroep van eiser gegrond verklaard omdat verweerder niet tijdig had beslist op het handhavingsverzoek. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Gouda, heeft het handhavingsverzoek van eiser echter niet als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangemerkt, omdat het verzoek volgens hen te onbepaald was. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar verweerder verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk.
De rechtbank heeft de zaak op 16 maart 2023 behandeld. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat eiser's handhavingsverzoek wel degelijk als een aanvraag moet worden beschouwd. Eiser had voldoende specifieke informatie verstrekt over de overlast die hij ervaart, en zijn belang was voldoende te onderscheiden van dat van andere inwoners van Gouda. De rechtbank concludeerde dat verweerder het verzoek ten onrechte niet als aanvraag had aangemerkt en dat de brief van 28 december 2021 als een besluit in de zin van de Awb moest worden aangemerkt.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroept het primaire besluit voor zover het ondeugdelijk was gemotiveerd. Tevens werd verweerder opgedragen het griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden en werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 2.271,-. Deze uitspraak werd gedaan door mr. D. Biever en is openbaar uitgesproken op 3 april 2023.