ECLI:NL:RBDHA:2023:6667

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
22_6503
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring handhavingsverzoek inzake loslopende honden in Gouda

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Gouda, op 14 januari 2021 een verzoek tot handhaving ingediend vanwege overlast van loslopende honden. De rechtbank had eerder, op 17 november 2021, het beroep van eiser gegrond verklaard omdat verweerder niet tijdig had beslist op het handhavingsverzoek. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Gouda, heeft het handhavingsverzoek van eiser echter niet als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangemerkt, omdat het verzoek volgens hen te onbepaald was. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar verweerder verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk.

De rechtbank heeft de zaak op 16 maart 2023 behandeld. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat eiser's handhavingsverzoek wel degelijk als een aanvraag moet worden beschouwd. Eiser had voldoende specifieke informatie verstrekt over de overlast die hij ervaart, en zijn belang was voldoende te onderscheiden van dat van andere inwoners van Gouda. De rechtbank concludeerde dat verweerder het verzoek ten onrechte niet als aanvraag had aangemerkt en dat de brief van 28 december 2021 als een besluit in de zin van de Awb moest worden aangemerkt.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroept het primaire besluit voor zover het ondeugdelijk was gemotiveerd. Tevens werd verweerder opgedragen het griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden en werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 2.271,-. Deze uitspraak werd gedaan door mr. D. Biever en is openbaar uitgesproken op 3 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6503

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. S.E. Silbermann),
en

het college van burgemeester en wethouders van Gouda

(gemachtigde: mr. M.C.P. van Paassen).

Procesverloop

Op 14 januari 2021 heeft eiser een verzoek tot handhaving ingediend.
Bij uitspraak van 17 november 2021 heeft deze rechtbank het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op dit verzoek kennelijk gegrond verklaard, en besloten dat verweerder binnen twee weken een besluit bekend dient te maken op straffe van het verbeuren van een dwangsom.
Bij brief van 28 december 2021, aangevuld bij brief van 19 januari 2022, heeft verweerder eiser geïnformeerd over handhavingsacties.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij brief van 30 mei 2022 de beslistermijn verlengd met zes weken.
Eiser heeft bij brief van 1 augustus 2022 verweerder in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van de beslissing op bezwaar.
Bij besluit van 2 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Op 11 oktober 2022 heeft eiser beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar.
De rechtbank heeft het beroep op 16 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Op 14 januari 2021 heeft eiser een handhavingsverzoek ingediend vanwege de vele loslopende honden in Gouda op plaatsen waar dit niet mag. [1] De aanleiding hiervoor was dat zijn eigen hond drie keer is gebeten door niet-aangelijnde honden. In de brief van
28 december 2021, verduidelijkt bij brief van 19 januari 2022, heeft verweerder eiser inzicht gegeven in alle concrete acties die de afgelopen jaren zijn uitgevoerd, en aangegeven in het vervolg verder te zullen handhaven. Zo zal er een meerdaagse handhavingsactie plaatsvinden. De vraag is of verweerder hiermee voldoende heeft gedaan naar aanleiding van het handhavingsverzoek en of de daarbij door eiser ingezette rechtsmiddelen op de juiste wijze zijn afgedaan.
Wat vindt verweerder?
2. Volgens verweerder is het door eiser ingediende handhavingsverzoek geen aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat het verzoek te onbepaald is. [2] Verweerder merkt het verzoek aan als een algemeen verzoek om meer toezicht uit te voeren op loslopende honden in Gouda. Het verzoek ziet op een te ruim en ongedefinieerd gebied, en eiser geeft slechts indicaties van mogelijke overtredingen en overtreders zonder dit voldoende te specificeren. Daarnaast is eiser geen belanghebbende omdat zijn belang onvoldoende kan worden onderscheiden van dat van de andere inwoners van Gouda zodat ook hierom geen sprake is van een aanvraag. [3]
3. Aangezien de reactie op een verzoek dat niet als aanvraag kan worden gekwalificeerd, op zijn beurt niet als besluit kan worden aangemerkt, staat tegen de brief van 28 december 2021 geen bezwaar open. Verweerder heeft het bezwaar van eiser daarom
niet-ontvankelijk verklaard.
Wat vindt eiser?
4. Eiser vindt allereerst dat zijn handhavingsverzoek wel een aanvraag is in de zin van de Awb en dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten hierop te beslissen. Verweerder heeft zelf altijd gesteld dat het verzoek een handhavingsverzoek betreft, en volgehouden dat de brief van 28 december 2021 een daaropvolgend besluit is. Eiser volgt dit laatste niet en heeft daarom bezwaar ingesteld om verweerder te bewegen om een besluit te nemen. Eiser vindt het dan ook zeer opmerkelijk dat pas met de beslissing op bezwaar verweerder zich op het standpunt stelt dat het hier geen handhavingsverzoek betreft, en dat de brief geen besluit is.
Het oordeel van de rechtbank
5. Niet in geschil is dat eiser zijn verzoek om handhaving heeft gedaan naar aanleiding van ervaringen in zijn directe woonomgeving in Gouda als eigenaar van een hond die meermaals is gebeten door andere honden die niet waren aangelijnd. De rechtbank is van oordeel dat eisers belang zich daarmee voldoende onderscheidt van dat van andere inwoners van Gouda. Verweerder wordt dan ook niet gevolgd in het standpunt dat het verzoek om handhaving niet als aanvraag kan gelden reeds omdat eiser in deze geen belanghebbende is.
6. Verder is de rechtbank van oordeel dat het verzoek om handhaving een aanvraag is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Hoewel het verzoek inderdaad algemeen geformuleerd is, is het niet zo onbepaald dat niet van een aanvraag kan worden gesproken. Eiser heeft aangegeven tegen welke overtreding moet worden opgetreden, namelijk het niet aanlijnen van honden in een gebied waar een aanlijngebod geldt. Daarbij kon verweerder redelijkerwijs veronderstellen dat het eiser met name te doen is om overtreders dan wel overtredingen in en nabij zijn woonomgeving waar hij zijn hond uitlaat. Dit geldt temeer nu niet in geschil is dat eiser vaker meldingen heeft gedaan in dit verband en daarbij heeft geprobeerd de overtreders te identificeren en tevens verschillende straten heeft gespecificeerd. Verweerder had het verzoek tegen die achtergrond moeten bezien en zo nodig om concretisering kunnen vragen. Bij gebrek aan nadere informatie had het op de weg van verweerder gelegen om het verzoek af te wijzen omdat het onvoldoende concreet is. [4] In dat geval zou het voor eiser mogelijk zou zijn geweest om het verzoek nader te specificeren in bezwaar.
7. Verweerder heeft het handhavingsverzoek van eiser ten onrechte niet als aanvraag aangemerkt, en in het verlengde hiervan moet de brief van 28 december 2021 aangemerkt worden als een besluit in de zin van de Awb. Het feit dat de brief geen rechtsmiddelenclausule bevat en dat hierin niet deugdelijk wordt gemotiveerd dat het verzoek wordt afgewezen voor zover het ziet op concretere maatregelen dan in de brief worden aangekondigd, doet hier niet aan af. Verweerder heeft het bezwaar dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in het bestreden besluit.
8. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Ondanks het feit dat de rechtbank aannemelijk acht dat eiser daadwerkelijk op regelmatige basis overlast ervaart van loslopende honden op plekken waar dit niet is toegestaan en tevens erkent dat het lastig is om hierover voldoende informatie te verzamelen, blijft overeind dat het niet mogelijk is voor verweerder om een voor eiser positief handhavingsbesluit te nemen zonder de beschikking te hebben over specifieke informatie die ziet op concrete overtreders of overtredingen. Nu eiser met hetgeen in deze procedure naar voren is gebracht geen informatie in het geding heeft gebracht die aan deze eisen voldoet, heeft verweerder er terecht op gewezen dat hij geen andere mogelijkheid heeft dan het verzoek om handhaving van eiser af te wijzen. De rechtbank ziet hierin aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal het bezwaar gegrond verklaren omdat in het primaire besluit niet deugdelijk is gemotiveerd dat het verzoek om handhaving overigens moet worden afgewezen omdat het onvoldoende concreet is en geen rechtsmiddelenclausule is opgenomen. Het primaire besluit wordt in zoverre herroepen.
Conclusie
10. Gelet op het voorgaande is het beroep van eiser gegrond omdat zijn bezwaar door verweerder ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Omdat de rechtbank verweerder volgt in de conclusie dat het handhavingsverzoek moet worden afgewezen omdat het onvoldoende concreet is, neemt de rechtbank zelf een beslissing in de plaats van verweerder. De rechtbank verklaart het bezwaar van eiser gegrond, herroept het primaire besluit voor zover het ondeugdelijk is gemotiveerd en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.271,- (voor bezwaar: 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift
,met een waarde per punt van € 597,-; voor beroep: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard;
- verklaart het bezwaar gegrond;
- herroept het primaire besluit voor zover daarin een ondeugdelijke motivering is gegeven;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op het griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ter hoogte van € 2.271,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Aanlijngebod, zie artikel 2:29 van de Algemene plaatselijke verordening Gouda 2020.
2.Artikel 1:3, derde lid, van de Awb.
3.Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
4.De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 februari 2018 (hierna: de Afdeling), (ECLI:NL:RVS:2018:592), r.o. 5 tot en met 5.2. De rechtbank is van oordeel dat de zaak in die uitspraak meer overeenkomsten vertoont met deze zaak dan de door verweerder tevens aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:671), r.o. 7.1. Zie ten slotte ook de uitspraak van rechtbank Gelderland, van 20 juni 2022, (ECLI:NL:RBGEL:2022:3073).