In deze zaak hebben eisers, van Turkse nationaliteit, op 1 februari 2022 aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Na het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, hebben eisers op 5 augustus 2022 verweerder in gebreke gesteld. Vervolgens hebben zij op 22 augustus 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000, is verstreken. Eisers hebben rechtsgeldig verweerder in gebreke gesteld en meer dan twee weken zijn verstreken sinds deze ingebrekestelling. Hierdoor zijn de beroepen kennelijk gegrond verklaard.
De rechtbank heeft ook verwezen naar de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die van toepassing is op asielaanvragen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in eerdere uitspraken geoordeeld over de verbindendheid van deze wet. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder alsnog binnen zestien weken na de uitspraak een besluit moet nemen op de aanvragen van eisers. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 418,50.