ECLI:NL:RBDHA:2023:6550

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
NL23.5411
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwesties onder de Dublinverordening met betrekking tot Bulgarije

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 2 mei 2023, is het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser had op 20 november 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 20 februari 2023 niet in behandeling genomen, met als argument dat Bulgarije verantwoordelijk was op basis van de Dublinverordening. Eiser betoogde echter dat Bulgarije niet verantwoordelijk was, omdat hij het land had verlaten en meer dan drie maanden buiten de lidstaten had verbleven. De rechtbank oordeelde dat eiser met verschillende documenten, waaronder een tijdlijn van zijn verblijf in Servië, een begin van bewijs had geleverd voor zijn stelling. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet had voldaan aan zijn samenwerkingsverplichting en dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was genomen. De rechtbank vernietigde het besluit van de staatssecretaris en droeg deze op om een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.5411

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. I.N. Schalken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. A.N. Sap).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. Op 20 november 2022 heeft hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 20 februari 2023 de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 13 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.
1.3.
De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de aanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser hiertegen heeft aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De staatssecretaris heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000; daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 7 december 2022 bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek op 19 december 2022 aanvaard.
Is Bulgarije verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser?
3. Eiser betoogt dat Bulgarije niet verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Hij heeft Bulgarije verlaten en meer dan drie maanden aaneengesloten buiten het grondgebied van de lidstaten verbleven. Nederland is daarom verantwoordelijk geworden voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Hiertoe voert eiser het volgende aan. Eiser is op 1 mei 2022 naar Servië gereisd. Op 2 mei 2022 kreeg hij opvang in Sombor in Servië. Vervolgens heeft hij op 24 mei 2022 geprobeerd via de Servisch-Hongaarse grens het grondgebied van de lidstaten opnieuw te betreden. Bij deze grens is hij door grenswachters mishandeld. Dit had tot gevolg dat eiser twee ribben brak en bloed in zijn longen kreeg, waarna een ziekenhuisopname in Servië volgde van 2 juni tot 9 juni 2022. Na zijn operatie heeft eiser tot 4 september 2022 in een opvangcentrum in Sombor, Servië verbleven. Vervolgens is eiser door Hongarije naar Tsjechië gereisd.
Ter onderbouwing heeft eiser verschillende documenten overgelegd, waaronder een (ongedateerd) pasje van het opvangcentrum in Sombor, onvertaalde documenten betreffende zijn ziekenhuisopname in Servië, een brief van de Tsjechische autoriteiten van 13 september 2022 inzake de opname in de Dublinprocedure en foto’s van de door hem opgelopen verwondingen.
In beroep heeft eiser een vertaling van een tweetal documenten betreffende zijn ziekenhuisopname overgelegd en een tijdlijn zoals die op Google in de geschiedenis van zijn telefoon is opgeslagen, waaruit zijn locatie op verschillende data blijkt. Ook heeft eiser verschillende foto’s overlegd (sommigen voorzien van een locatie), die volgens eiser in Servië zijn gemaakt. Daarnaast heeft eiser foto’s overlegd ter onderbouwing van zijn verwondingen die hij heeft opgelopen door zijn mishandeling aan de grens. Ook deze foto’s zijn voorzien van data en locatie. Ook heeft eiser foto’s overlegd gemaakt in een Servische supermarkt. Tot slot heeft eiser een e-mail overgelegd van een medewerker van Vluchtelingenwerk van 2 maart 2023 gericht aan de administratie van het opvangcentrum in Sombor. Dezelfde medewerker bericht in haar e-mail van 23 maart 2023 dat er tot op heden geen reactie is gekomen.
Eiser heeft contact opgenomen met de administratie van het opvangcentrum waar hij in Servië heeft verbleven om meer gedetailleerde informatie over zijn verblijf te verkrijgen, maar deze hebben hem niet willen helpen. De staatssecretaris had in het kader van de samenwerkingsplicht contact moeten opnemen met het opvangcentrum Sombor om nadere informatie in te winnen, aldus eiser.
3.1.
De staatssecretaris stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij drie maanden aaneengesloten buiten het gebied van de lidstaten heeft verbleven. De ziekenhuisbrieven, het pasje van de opvang en de foto’s zijn volgens de staatssecretaris enkel indirect bewijs dat onvoldoende is om zijn verblijf buiten de lidstaten aannemelijk te maken.
Op zitting heeft de staatssecretaris zijn standpunt gewijzigd en toegelicht. Met de door eiser in beroep overgelegde stukken acht de staatssecretaris aangetoond dat eiser in de periode van 27 mei 2022 tot 3 augustus 2022 in Servië heeft verbleven. Dat eiser op 2 mei 2022 in Servië verbleef wordt ook gevolgd. Dat eiser in de periode van 2 mei 2022 tot 27 mei 2022 in Servië verbleef wordt door de staatssecretaris echter wel betwist. Dat geldt ook voor de periode na 3 augustus 2022 tot 4 september 2022. Omdat de periode van 27 mei 2022 tot 3 augustus 2022 minder dan drie maanden bedraagt heeft eiser volgens de staatssecretaris niet aannemelijk gemaakt dat hij drie maanden aaneengesloten buiten het grondgebied van de lidstaten heeft verbleven.
Verder stelt de staatssecretaris dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij inspanningen heeft verricht om aanvullende (indirecte) bewijzen te overleggen. Eiser wordt dan ook niet gevolgd in zijn stelling dat de staatssecretaris gelet op de samenwerkingsplicht was gehouden om zelf nader onderzoek te verrichten.
3.2.
Op grond van artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening vervallen de verplichtingen van Bulgarije als genoemd in artikel 18, eerste lid, van de Dublinverordening indien eiser kan aantonen dat de verzoeker het grondgebied van de lidstaten ten minste drie maanden heeft verlaten, tenzij hij houder is van een geldige verblijfstitel die door de verantwoordelijke lidstaat is afgegeven.
3.3.
De rechtbank stelt vast dat de door de staatssecretaris niet betwiste periode, vanaf 27 mei 2022 tot 3 augustus 2022, minder dan drie maanden bedraagt. De rechtbank zal zich daarom uit moeten laten over de vraag of eiser zijn verblijf buiten de Europese Unie in de periode voorafgaand aan 27 mei 2022 of de periode ná 3 augustus 2022, aannemelijk heeft gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanaf 3 augustus 2022 tot 4 september 2022 in Servië heeft verbleven. De door hem overlegde foto’s van 13, 14 en 24 augustus 2022 en 3 en 4 september 2022 zijn hiervoor onvoldoende bewijs vanwege het ontbreken van locatiegegevens. Verder valt hieruit niet op te maken, in tegenstelling tot wat eiser hierover verklaart, dat de foto’s zijn genomen in een Servische supermarkt. De rechtbank stelt verder vast dat over de periode tussen 2 mei 2022 en 27 mei 2022 door eiser geen stukken zijn overlegd. Met de staatssecretaris is de rechtbank van oordeel dat eiser zijn verblijf in Servië ook over deze periode niet aannemelijk heeft gemaakt. Anders dan de staatssecretaris is de rechtbank echter van oordeel dat eiser wel een begin van bewijs heeft geleverd voor de in geding zijnde periodes. Daarbij wordt van belang geacht dat er geen indicaties zijn dat eiser in de tussenliggende periode van 2 mei tot 27 mei 2022 het grondgebied van Servië heeft verlaten. Bovendien wordt de tijdlijn die eiser heeft geschetst van zijn verblijf in Servië ondersteund door de bewijsmiddelen die hij heeft overlegd en bevestigt de brief van de Tsjechische autoriteiten van 13 september 2022 de verklaring van eiser dat hij na 4 september 2022 naar Tsjechië is gereisd. De omstandigheid dat eiser tijdens het aanmeldgehoor, anders dan bij de Vreemdelingenpolitie heeft verklaard de Europese Unie na zijn asielverzoek in Bulgarije op 5 april 2022 niet meer te hebben verlaten maakt dit niet anders. De gemachtigde van eiser heeft er op zitting terecht op gewezen dat hij met deze tegenstrijdigheid tijdens het gehoor niet is geconfronteerd. Verder heeft eiser op zitting gesteld dat hij op dat moment niet wist dat Servië niet tot de Europese Unie behoort. Bovendien heeft eiser bij de Vreemdelingenpolitie wel verklaard 5 maanden in Servië te hebben verbleven en daarna 2 maanden in Tsjechië en noemt hij beide landen ook tijdens het aanmeldgehoor. [2] Daar komt bij dat uit de e-mails van Vluchtelingenwerk blijkt dat is geprobeerd om informatie te krijgen over eisers verblijf in opvangcentrum Sombor, maar dat er tot op heden geen reactie is gekomen. Verder meldt de medewerker van Vluchtelingenwerk dat er mogelijk een brand heeft gewoed in het opvangcentrum en dat eiser ook meermaals vruchteloze pogingen heeft gewaagd informatie van het opvangcentrum te verkrijgen. Gelet op de e-mails van Vluchtelingenwerk en alle door eiser overlegde stukken is de rechtbank – in tegenstelling tot de staatssecretaris- van oordeel dat eiser wel degelijk inspanningen heeft verricht om aan de benodigde informatie te komen. Door eiser is in ieder geval een begin van bewijs geleverd voor de in geding zijnde periodes. Daarom volgt de rechtbank het betoog van eiser dat de staatssecretaris in het kader van de samenwerkingsplicht nader onderzoek had moeten verrichten naar het verblijf van eiser in Servië. De gemachtigde van eiser heeft op zitting voorgesteld om eiser nader te horen over de periode dat hij in Servië heeft verbleven en wellicht met eiser samen te kijken welke gegevens over deze periode in zijn telefoon te vinden zijn. De rechtbank geeft de staatssecretaris mee om dit in overweging te nemen. De beroepsgrond slaagt.
3.4.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn samenwerkingsverplichting. Het bestreden besluit is niet zorgvuldig genomen en daarom in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op de aard van het gebrek ziet de rechtbank geen mogelijkheid om dit gebrek te herstellen. Om het gebrek te herstellen dient de staatssecretaris nader onderzoek te verrichten.
3.5.
Om het geschil zoveel mogelijk af te kaarten gaat de rechtbank hieronder nog in op de beroepsgrond omtrent het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Kan er ten aanzien van Bulgarije worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
4. Eiser betoogt dat er ten aanzien van Bulgarije niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hiertoe voert eiser aan dat Bulgarije systematisch pushbacks uitvoert. Hij heeft dit zelf ook meegemaakt. Uit de AIDA-rapporten van 2020 [3] en 2021 [4] blijkt verder dat Bulgarije niet incidenteel maar al langere tijd en op grote schaal pushbacks uitvoert. Er is volgens eiser daarom sprake van een fundamentele systeemfout die ook Dublinclaimanten raakt. Het is aan de staatssecretaris om nader onderzoek te doen naar de aard, omvang en duur van de fundamentele systeemfout. Eiser verwijst ter onderbouwing naar verschillende uitspraken van andere zittingsplaatsen van deze rechtbank. [5]
Volgens eiser zijn de omstandigheden in de gesloten opvang verder ondermaats. Zo is de toegang tot sanitaire voorzieningen beperkt, is de hygiëne erg slecht, is ook het eten van slechte kwaliteit en heersen er veel huidziektes onder migranten. Het AIDA-rapport [6] geeft ook blijk van deze – en tal van andere - slechte omstandigheden (in de nationale opvangcentra).
4.1.
Ook deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris nader onderzoek moet doen naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije. De staatssecretaris kan zich niet zonder meer op het standpunt stellen dat eiser door overdracht aan Bulgarije niet zal worden blootgesteld aan een situatie in strijd met artikel 4 van het Handvest van de Europese Unie en artikel 3 EVRM. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. In de uitspraak van 2 maart 2023 [7] van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats, oordeelde de rechtbank – kort samengevat – dat de pushbacks in Bulgarije een fundamentele systeemfout zijn in de asielprocedure die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. Er zijn volgens de rechtbank voldoende (serieuze) aanknopingspunten dat ook terugkerende Dublinclaimanten in Bulgarije te maken zullen krijgen met pushbacks. De staatssecretaris had om die reden nader onderzoek moeten doen naar het risico dat overgedragen Dublinclaimanten lopen om door Bulgarije te worden uitgezet zonder behandeling of tijdens de behandeling van hun asielaanvraag. Gegeven de aard, de omvang en de duur van de in deze zaak spelende systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt, kan het ontbreken van informatie over de situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije niet voor risico van de vreemdeling komen.

Conclusie

5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De overige gronden blijven daarom onbesproken. De staatssecretaris zal met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit moeten nemen. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674. De rechtbank kent 1 punt toe voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van de beroepszaak van eiser voor een bedrag van € 1.674.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening EU Nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend.
2.Zie p. 2 proces-verbaal gehoor vreemdelingenpolitie en p. 5 rapport Aanmeldgehoor Dublin.
3.AIDA-rapport update 2020.
4.AIDA-rapport update 2021.
5.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 24 januari 2023, NL22.254431 (niet gepubliceerd), uitspraak van de zittingsplaats Utrecht van 17 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2459 en de uitspraak van zittingsplaats Haarlem van 14 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:14729.
6.AIDA-rapport update 2021, p.67-68.
7.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, uitspraak van 2 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2454.