ECLI:NL:RBDHA:2023:6536

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 1004
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering afgifte Nederlands paspoort wegens bigaam huwelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de afgifte van een Nederlands paspoort voor een minderjarige zoon, geboren uit een bigaam huwelijk dat in Nederland niet wordt erkend. De moeder, die de aanvraag indiende, is geboren in Marokko en heeft op 10 april 2020 de Nederlandse nationaliteit verkregen. De vader, [naam 1], had eerder het Nederlanderschap verkregen door naturalisatie, maar was op het moment van de geboorte van de zoon nog gehuwd met een andere vrouw, [naam 2]. Dit bigaam huwelijk is in strijd met de Nederlandse openbare orde, waardoor de familierechtelijke betrekkingen tussen de zoon en de vader niet worden erkend.

De rechtbank oordeelde dat de weigering van de minister van Buitenlandse Zaken om het paspoort af te geven terecht was, omdat de zoon niet het Nederlanderschap kon ontlenen aan zijn vader. De rechtbank wees erop dat de echtscheiding van de vader met [naam 2] pas na de geboorte van de zoon was ingeschreven, waardoor het huwelijk met de moeder bigaam was. De eisers, de moeder en de zoon, voerden aan dat de zoon eerder een paspoort had gekregen, maar de rechtbank stelde vast dat dit paspoort vervallen was verklaard omdat de zoon niet de Nederlandse nationaliteit had.

De rechtbank verwierp ook de argumenten van de eisers dat het niet toekennen van de nationaliteit in strijd was met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1004

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2023 in de zaak tussen

1. [eiseres]uit [woonplaats] , Marokko, hierna: de moeder
2. [eiser]uit [woonplaats] , Marokko, hierna: de zoon
eisers
(gemachtigde: mr. H.A. de Graaf),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. I. [naam 2] . Fleuren).

Procesverloop

Met het besluit van 21 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de door de moeder ingediende aanvraag om afgifte van een Nederlands paspoort voor haar destijds minderjarig zoon (eiser 2) niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 31 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de moeder ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2023. Op de zitting waren aanwezig de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van verweerder en J. Ancomah, tolk Engels. De zoon heeft via een beeldverbinding aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Voor de zoon is een Nederlands paspoort aangevraagd. In deze zaak is aan de orde de vraag of verweerder mocht weigeren een Nederlands paspoort te verstrekken, omdat was gebleken dat de zoon bij geboorte niet het Nederlanderschap heeft ontleend aan het Nederlanderschap van zijn vader naar Marokkaans recht, [naam 1] (hierna: [naam 1] ). De zoon is volgens verweerder niet uit een naar Nederlands recht geldig huwelijk van [naam 1] en de moeder geboren, omdat het een bigaam huwelijk betrof.
Wat zijn de feiten?
2. De moeder is op [geboortedag 1] 1999 in Marokko in het huwelijk getreden met [naam 1] .
[naam 1] . heeft op 28 juli 1992 het Nederlanderschap verkregen door naturalisatie. Uit dit huwelijk is de zoon geboren op [geboortedag 2] 2001. De moeder had op [geboortedag 2] 2001 uitsluitend de Marokkaanse nationaliteit. Zij heeft op 10 april 2020 de Nederlandse nationaliteit gekregen door naturalisatie.
[naam 1] was op het moment van de geboorte van de zoon gehuwd met de moeder en tevens met [naam 2] (hierna: [naam 2] ). Dit huwelijk is aangegaan op 28 juni 1974. Bij beschikking van 26 oktober 2000 is de echtscheiding uitgesproken. Het huwelijk is vervolgens op 5 april 2001 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de Burgerlijke Stand van Roermond.
[naam 1] is op 8 oktober 2016 overleden.
Wat vinden partijen?
3. Er wordt door verweerder niet betwijfeld dat naar het recht van Marokko het huwelijk van [naam 1] met de moeder geldig is en dat [naam 1] als vader van de zoon wordt aangemerkt. Naar Marokkaans recht is het een moslim namelijk toegestaan met meerdere vrouwen tegelijk gehuwd te zijn. Maar deze in Marokko ontstane familierechtelijke betrekking tussen de zoon en [naam 1] wordt in Nederland niet erkend.
Doordat [naam 1] al was gehuwd met [naam 2] , is het tweede huwelijk, met de moeder bigaam van aard geweest. Dit is in strijd met de Nederlandse openbare orde (fundamentele regels van de Nederlandse maatschappij). Hierdoor wordt een bigaam huwelijk in Nederland niet erkend en worden er naar het Nederlandse recht geen gevolgen aan verbonden. Het biedt dus ook geen basis voor het bestaan van familierechtelijke betrekkingen tussen de zoon en [naam 1] vóór 5 april 2001
Niet gebleken is dat Bachir El-Masouri de zoon na de ontbinding van het huwelijk met [naam 2] heeft erkend. Een door de moeder ingediend verzoek tot vaststelling van het vaderschap van [naam 1] van de zoon is bij beschikking van 18 mei 2021 van de rechtbank Amsterdam niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is geoordeeld dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt. Deze beschikking is in hoger beroep door het Gerechtshof Amsterdam bekrachtigd. [1]
4. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. De gronden van eisers worden hierna besproken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5.1.
Eisers stellen dat de zoon niet is geboren uit een bigaam huwelijk. Toen de zoon werd geboren op [geboortedag 2] 2001 was door de rechtbank Roermond op 24 oktober 2000 de echtscheiding al uitgesproken.
Dit betoog slaagt niet. Op grond van artikel 1:163, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek komt de echtscheiding niet (reeds) tot stand door de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank maar door de inschrijving van die echtscheidingsbeschikking in de registers van de Burgerlijke Stand. Dit is pas op 5 april 2001, na de geboorte van de zoon, gebeurd.
5.2.
Eisers stellen dat de zoon het gerechtvaardigd vertrouwen mocht hebben dat hem een paspoort zou worden verstrekt, omdat hem eerder, op 15 februari 2013, een Nederlands paspoort is verstrekt na een bezwaarprocedure. De zoon werd toen onder dezelfde omstandigheden wel als Nederlander aangemerkt.
Dit betoog slaagt niet. Het paspoort is, nadat is vastgesteld dat de zoon niet de Nederlandse nationaliteit heeft, vervallen op grond van artikel 47, eerste lid, aanhef en onder h, van de Paspoortwet. Volgens vaste rechtspraak kan op grond van het vertrouwensbeginsel niet het Nederlanderschap worden verkregen.
5.3.
Sinds 1 april 2014 is het mogelijk dat een gehuwde man een kind erkent dat uit een andere vrouw dan zijn echtgenote is geboren. Eisers stellen dat niet valt in te zien waarom een van rechtswege ontstane (tijdelijk bigame) familierechtelijke betrekking wel in strijd met de openbare orde zou moeten worden geacht en een door erkenning ontstane vergelijkbare familierechterlijk betrekking niet. In beide situaties is sprake van een tweede relatie waaruit een kind is voortgekomen.
Dit betoog slaagt evenmin. Verweerder wijst er terecht op dat het bigame huwelijk in strijd wordt geacht met de openbare orde, waardoor een familierechtelijke betrekking tussen de vader en de zoon niet is ontstaan. Er is geen sprake van een situatie die gelijk is aan erkenning van door een gehuwde man van een niet uit het huwelijk geboren kind.
5.4.
Eisers doen een beroep op artikel 8 (bescherming van het privé-, familie- en gezinsleven) en 14 (verbod van discriminatie) van het EVRM. Verder beroepen zij zich op artikel 2 (verbod van discriminatie en artikel 3 (voorop stellen belang van het kind) van het Internationaal verdrag inzake de rechten van Kind (IVRK). Door het niet toekennen van de Nederlandse nationaliteit wordt een willekeurig onderscheid gemaakt tussen kinderen, waarop zij geen invloed hebben.
Het beroep op het IVRK en het EVRM slaagt niet. Aan het IVRK of het EVRM kan niet het recht op het verkrijgen van een bepaalde nationaliteit worden ontleend. [2]
Bovendien stelt verweerder ten aanzien van het beroep op bescherming van het privé- en gezinsleven terecht dat dit betoog er ten onrechte van uitgaat dat tussen de vader en het uit een bigaam huwelijk geboren kind familierechtelijke betrekkingen ontstaan.
5.5
Eisers hebben aanvullend aangevoerd dat zij ten onrechte niet op hun bezwaren zijn gehoord.
De bezwaarprocedure is langdurig aangehouden om de uitkomst van de procedure tot vaststelling van het vaderschap van [naam 1] af te wachten bij de rechtbank Amsterdam en in hoger beroep bij het Gerechtshof Amsterdam. Nadat in de procedure in hoger beroep uitspraak was gedaan, hebben eisers verweerder bij brief van 8 augustus 2021 verzocht om een besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder uit dit verzoek van eisers in combinatie met de uitkomst van het hoger beroep, redelijkerwijs mocht afleiden dat eisers geen gebruik wensten te maken van hun recht om te worden gehoord.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Beschikking van 18 mei 2021, nr. 200.256.614/01
2.Zie het arrest van de Hoge Raad van 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV9435