ECLI:NL:RBDHA:2023:6443

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
4 mei 2023
Zaaknummer
22-2959
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-tijdige indiening beroepschrift door gedetineerde eiser in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, die in detentie zit, en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. De eiser had een beroepschrift ingediend tegen een besluit van verweerder, waarin het herzieningsverzoek van eiser werd afgewezen. Eiser stelde dat hij het bestreden besluit niet tijdig van zijn voormalig gemachtigde had ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet verschoonbaar was. De rechtbank concludeerde dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft de zaak niet inhoudelijk beoordeeld en eiser kreeg geen proceskostenvergoeding. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de eiser om ervoor te zorgen dat hij tijdig op de hoogte is van belangrijke documenten, ook tijdens detentie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2959

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: I. Metaal).

Procesverloop

Met het besluit van 2 november 2021 heeft verweerder het herzieningsverzoek van eiser afgewezen (primaire besluit).
Met het besluit van 22 maart 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing gebleven (bestreden besluit).
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
1. Verweerder heeft eiser een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA) opgelegd wegens het onder invloed rijden op een scooter. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij voerde daarbij aan dat niet hij maar een huisgenoot op de scooter reed. Verweerder heeft dit bezwaar op 30 november 2022 niet gegrond verklaard. Eiser heeft geen beroep ingesteld tegen dit besluit. De onderzoekskosten heeft eiser voldaan maar de uitvoeringskosten niet. Het rijbewijs van eiser is daarom ongeldig verklaard. Eiser wil een herziening van het besluit van 30 november 2020 omdat de politierechter hem op 9 oktober 2021 heeft vrijgesproken voor het onder invloed rijden op een scooter. In het beroep komt eiser op tegen het bestreden besluit waarbij verweerder is gebleven bij de afwijzing van zijn verzoek om herziening.
Is eiser ontvankelijk in zijn beroep?
2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is omdat eiser het beroepschrift niet op tijd heeft ingediend. Dat betekent dat de rechtbank de beroepsgronden van eiser niet inhoudelijk beoordeelt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.1.
Sinds 21 augustus 2021 is eiser gedetineerd. Verweerder is hiervan op de hoogte doordat hij een zogenaamde detentieverklaring heeft ontvangen. Voor verweerder is dat geen aanleiding geweest om de post voor eiser naar de penitentiaire inrichting te sturen. Dat doet verweerder alleen als daar expliciet om wordt gevraagd. Een dergelijk verzoek heeft eiser ook niet gedaan. Verweerder heeft daarom de post, waaronder het bestreden besluit, steeds naar het huisadres van eiser gestuurd. Aan de gemachtigde van eiser stuurde verweerder gelijktijdig een kopie van de correspondentie.
2.2.
Ter zitting heeft eiser aangegeven het bestreden besluit via zijn gemachtigde te hebben gekregen maar niet te weten wanneer dat precies was. Eiser stelt het bestreden besluit van zijn gemachtigde te hebben ontvangen nadat de gemachtigde hem niet meer bijstond. De samenwerking met zijn gemachtigde is volgens eiser in februari 2022 beëindigd. De rechtbank maakt uit de stukken op dat eiser op 14 maart 2022 nog werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Op die datum heeft de gemachtigde namelijk een e-mail gestuurd aan verweerder om aan te geven dat een mondelinge behandeling van het bezwaar niet nodig was. In de veronderstelling dat de gemachtigde nog bijstand verleende, heeft verweerder vervolgens een kopie van het bestreden besluit naar de gemachtigde gestuurd.
2.3.
De rechtbank overweegt dat eiser niet aan verweerder heeft verzocht om de post naar een andere adres dan het huisadres te sturen. Verweerder kon daarom naar het oordeel van de rechtbank het bestreden besluit ter bekendmaking verzenden naar het huisadres van eiser. [1] Het bestreden besluit is daardoor op 22 maart 2022 bekendgemaakt.
2.4.
Voor het indienen van een beroepschrift bij de rechtbank geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene Wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Deze termijn begint op de dag te lopen na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. De termijn begint in dit geval dus op 23 maart 2022 te lopen. De laatste dag van de termijn is 3 mei 2022. Het beroepsschrift is gelet op het poststempel op 6 mei 2022 verstuurd per post en na de beroepstermijn, op 9 mei 2022, door de rechtbank ontvangen. De rechtbank stelt vast dat eiser het beroepschrift te laat heeft ingediend.
2.5.
Als men een beroepschrift te laat indient, dan oordeelt de rechtbank dat het beroep nietontvankelijk is. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het beroepschrift verschoonbaar is. Eiser stelt het bestreden besluit niet tijdig van zijn voormalig gemachtigde doorgestuurd te hebben gekregen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat geen omstandigheid die tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding leidt. De omstandigheid, dat de voormalig gemachtigde het bestreden besluit niet tijdig zou hebben doorgestuurd, komt voor rekening en risico van eiser. Hetzelfde geldt voor het doorsturen van de post die op het huisadres is bezorgd. [2]

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak daarom niet inhoudelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Perniciaro, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Verschoor, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.CRvB van 3 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4354, r.o. 4.2 en 4.3.
2.CRvB van 20 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1862, laatste alinea.