ECLI:NL:RBDHA:2023:6439

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
4 mei 2023
Zaaknummer
SGR 22/5845
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvragen en dwangsommen door de gemeente Den Haag

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Den Haag, op 12 september 2022 beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser stelt dat verweerder niet tijdig heeft beslist op diverse aanvragen en verschillende dwangsommen. De rechtbank heeft op 26 januari 2023 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser was vrijgesteld van het betalen van griffierecht en had een gemachtigde, die echter op 30 november 2022 heeft aangegeven niet langer op te treden in deze zaak. De rechtbank heeft overwogen dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, en dat eiser in deze procedure geen belang meer had, omdat verweerder inmiddels op de aanvragen en bezwaren had beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen overige aanvragen of bezwaren waren waarop nog geen besluit was genomen. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat verweerder inmiddels op de bezwaren van eiser had beslist en er geen proceskosten zijn toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5845

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: voorheen [gemachtigde]),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Hegie).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser op 12 september 2022 heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op diverse aanvragen en verschillende dwangsommen.
Eiser heeft bij brief van 23 september 2022, ontvangen door de rechtbank op 28 september 2022, [gemachtigde] in zijn zaak gemachtigd. Bij e-mail van 30 november 2022 heeft de heer [gemachtigde] aan de rechtbank laten weten in de beroepen niet langer als eisers gemachtigde te zullen optreden.

Overwegingen

1. Eiser is vrijgesteld van het betalen van het griffierecht. Dat betekent dat eiser in deze procedure geen griffierecht hoeft te betalen.
2. Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom het beroep ongegrond is.
3. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
4. Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
5.1
De rechtbank is er ambtshalve mee bekend dat eiser deel uitmaakt van een groep rond de heer [gemachtigde]. Uit het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 10 oktober 2022 [1] blijkt dat de leden van die groep, waaronder dus eiser, met de gemeente Den Haag en medisch adviseurs van die gemeente communiceren op een wijze die zowel voor wat betreft de frequentie als de inhoud als onrechtmatig is aan te merken. Uit het vonnis van de voorzieningenrechter blijkt verder dat de leden van die groep als inwoners van de gemeente Den Haag de mogelijkheid hebben om gebruik te maken van voorzieningen op basis van onder meer de Participatiewet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en gemeentelijke verordeningen. De leden van de groep hebben allemaal de afgelopen jaren, in meer of mindere mate, een beroep op diverse voorzieningen gedaan. De leden van die groep dienen veelvuldig klachten in bij de gemeente en bij instanties die in opdracht van de gemeente handelen en zij voeren bezwaar- en beroepsprocedures. In het kader van dit alles wordt ook veelvuldig telefonisch en per e-mail contact gezocht door onder meer eiser. E-mails worden aan verschillende geadresseerden verzonden en zijn afkomstig van verschillende e-mailadressen. Aanvragen en klachten worden ook herhaald ingediend. Tevens worden ingebrekestellingen ingediend en wordt aanspraak gemaakt op dwangsommen op basis van artikel 4:17 van de Awb. In de contacten – zowel telefonisch als schriftelijk – gebruiken de leden van de groep geregeld beledigende/dreigende/onheuse taal, waarbij (ook) individuele medewerkers van de gemeente en haar medisch adviseurs persoonlijk worden aangesproken.
5.2
Blijkens het dossier is ook in de nu voorliggende zaak van dit alles sprake.
6.1
Eiser heeft de volgende argumenten voor zijn beroep gegeven, en de rechtbank citeert:
“Er is sprake van te laat beslissen en er wordt geen beslissing gegeven inzake de dwangsommen/ingebrekestelling daarom wend ik mij tot de rechtbank het gaat om circa meer dan 17 dwangsommen en verzoek daarom de maxima € 25000 toe te wijzen of een door u bepaalde bedrag/oplossing. Alles is zowel per post als mail verstuurd.”
6.2
Bij zijn beroepschrift heeft eiser een pakket stukken gevoegd (waaronder kopieën van diverse wetsartikelen uit de Awb) waarvan het kennelijk de bedoeling is dat de rechtbank daaruit opmaakt waar het eiser om gaat. De rechtbank merkt op dat het aan eiser is om zijn stellingen concreet en in detail te bewijzen, en niet aan de rechtbank om stukken bij elkaar te zoeken die eiser min of meer willekeurig en deels onleesbaar (zoals donkere foto’s van een computerscherm waarop halve webpagina’s te zien zijn, een bedreigende e-mail die zodanig is gefotografeerd dat de tekst vrijwel geheel onleesbaar is en een foto van een halve Rabo Wereldpas) bij zijn beroep voegt.
6.3
Voor zover de stukken betrekking hebben op de enige beroepsgrond die eiser aan zijn beroep ten grondslag heeft gelegd, zijn de volgende ingebrekestellingen bijgevoegd:
  • een ingebrekestelling van 17 januari 2022, waarin eiser verweerder in gebreke stelt omdat volgens hem niet op tijd op zijn aanvragen om Individuele Studietoeslag (IST) d.d. 26 juli 2021 is beslist;
  • een ongedateerde ingebrekestelling, waarin eiser verweerder in gebreke stelt omdat volgens hem niet op tijd op zijn aanvragen en bezwaar van 17 september 2021 is beslist; en,
  • een brief van 12 mei 2022, waarin eiser verweerder in gebreke stelt omdat volgens hem niet op tijd op 13 bezwaren van eiser is beslist.
7. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
7.1
Wat betreft de aanvraag van eiser van 26 juli 2021 om IST heeft verweerder hier op 17 september 2021 reeds een besluit over genomen. Eiser heeft hier op 4 oktober 2021 bezwaar tegen gemaakt. Op de aanvraag van 4 oktober 2021 om IST heeft verweerder op 26 november 2021 een besluit genomen. Op 26 januari 2022 heeft verweerder in reactie op de ingebrekestelling van 17 januari 2022 besluiten genomen over de verschuldigdheid van een dwangsom wegen het niet tijdig beslissen op de aanvragen om IST. Op 15 februari 2022 heeft verweerder een besluit genomen op het bezwaar van 4 oktober 2021. Naar aanleiding van die beslissing op bezwaar heeft verweerder in het besluit van 9 maart 2022 opnieuw op de aanvraag van 26 juli 2021 beslist. Op 10 maart 2022 heeft verweerder in reactie op de ingebrekestelling van 6 maart 2022 een besluit genomen over de verschuldigdheid van een dwangsom wegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar van 4 oktober 2021. Op 26 april 2022 heeft verweerder besluiten genomen op de bezwaren van eiser tegen de besluiten van 26 januari 2022. Tot slot heeft verweerder op 15 september 2022 een besluit genomen op het bezwaar tegen het besluit van 10 maart 2022.
7.2
Hieruit volgt dat verweerder ten tijde van het instellen van het beroep door eiser reeds besluiten had genomen op de aanvragen en bezwaren van eiser en besluiten had genomen over de verschuldigdheid van dwangsommen. Dit betekent dat eiser voor al die besluiten geen beroep wegens niet tijdig beslissen kon instellen.
7.3
Dat is slechts anders voor het besluit van 15 september 2022. Op 15 september 2022 heeft verweerder alsnog op eisers bezwaar tegen het besluit van 10 maart 2022 beslist. Wat betreft het niet tijdig nemen van een besluit heeft eiser dan dus niet langer een belang bij deze procedure, omdat verweerder alsnog op dit bezwaar heeft beslist. Eisers beroep heeft ook niet van rechtswege mede betrekking op het alsnog genomen besluit, zoals geregeld in artikel 6:20, derde lid, van de Awb, omdat verweerder hiermee volledig aan het bezwaar van eiser is tegemoetgekomen. Met deze beslissing op bezwaar heeft verweerder immers alsnog de volledige dwangsom aan eiser toegekend.
7.4
Van overige aanvragen of bezwaren waarop verweerder nog geen besluit zou hebben genomen, dan wel nog niet genomen besluiten over de verschuldigdheid van een dwangsom, is niet gebleken. Daarbij is van belang dat uit eisers brief van 12 mei 2022 onvoldoende concreet blijkt op welke bezwaren nog niet zou zijn beslist, zodat die brief niet als geldige ingebrekestelling kan worden gezien.
8. Het beroep is niet-ontvankelijk. Van proceskosten is geen sprake.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.