ECLI:NL:RBDHA:2023:6399

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
NL21.20202
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mogelijkheid tot DNA-onderzoek voor Eritrese asielzoekers in het kader van familierechtelijke relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een Eritrese vrouw en haar twee minderjarige kinderen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland. De rechtbank oordeelde dat het niet redelijk en niet humaan is om van eisers te verwachten dat zij voor de vierde keer proberen Eritrea illegaal uit te reizen voor DNA-onderzoek. De rechtbank stelde vast dat de verweerder niet voldoende had gedaan om een alternatieve manier te vinden voor het aanbieden van het DNA-onderzoek, dat noodzakelijk is voor het vaststellen van de familierechtelijke relatie tussen eisers en hun referent in Nederland. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat dit besluit niet zorgvuldig was voorbereid en niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank oordeelde dat de verweerder eerst referent moet horen over zijn familierechtelijke relatie met eisers en daarna moet onderzoeken of het mogelijk is om in samenwerking met een andere EU-lidstaat DNA-onderzoek in Eritrea aan te bieden. De rechtbank heeft de verweerder opgedragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers. Tevens zijn de proceskosten van eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.20202

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres], eiseres,

mede namens haar twee minderjarige kinderen:
[naam 1], kind 1, en
[naam 2], kind 2,
V-nummers: [nummer 1], [nummer 2], [nummer 3]
hierna samen te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. A. Simicevic)
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.H. Belevska).

Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de door
[naam 3] (referent) ten behoeve van eiseres ingediende aanvraag tot het
verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘nareis’ en de door referent ten behoeve van kind 1 en kind 2 ingediende aanvragen tot het verlenen van mvv’s voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ afgewezen.
Bij besluit van 15 november 2019 heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld. Bij uitspraak van 4 november 2020, AWB 19/9680, heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eisers gegrond verklaard, het besluit van 15 november 2019 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Bij besluit van 10 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit opnieuw ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 maart 2023 op zitting behandeld. Eisers, referent en hun gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiseres is geboren op [geboortedatum 1] en heeft de Eritrese nationaliteit. Zij stelt de
moeder van referent te zijn. Over kind 1 is gesteld dat hij geboren is op [geboortedatum 2] 2006, de
Eritrese nationaliteit heeft, de zoon van eiseres is en de halfbroer van referent is. Over kind 2 is gesteld dat zij geboren is op [geboortedatum 3] 2011, de Eritrese nationaliteit heeft, de dochter van eiseres is en de halfzus van referent is. Eisers beogen verblijf bij referent in Nederland. Referent is geboren op [geboortedatum 4], heeft de Eritrese nationaliteit en heeft sinds 14 oktober 2015 een verblijfsvergunning asiel. Referent heeft de in deze zaak voorliggende mvv-aanvragen ingediend op 30 november 2015. Verweerder heeft deze aanvragen bij het primaire besluit van 1 november 2017 afgewezen. Het primaire besluit was door verweerder bij besluit van 15 november 2019 gehandhaafd.
1.2.
Eisers hebben tegen het besluit van 15 november 2019 beroep ingesteld. Hierop heeft deze rechtbank bij uitspraak van 4 november 2020, AWB 19/9680, beslist. In die uitspraak heeft de rechtbank – kort weergegeven – overwogen dat eisers, die er tot drie keer toe feitelijk niet in zijn geslaagd de grens tussen Eritrea en Ethiopië over te steken omdat zij telkens werden tegengehouden, geen daadwerkelijke en reële mogelijkheid hebben gehad om deel te nemen aan het door verweerder aangeboden DNA-onderzoek op de Nederlandse ambassade in Ethiopië en dat verweerder daarom (al dan niet in overleg met eisers) op zoek had moeten gaan naar een alternatieve manier waarop dit DNA-onderzoek op een daadwerkelijke en reële wijze aan eisers kon worden aangeboden, maar dat verweerder dit heeft nagelaten. Om die reden was het besluit van 15 november 2019 onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. Daarom heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 november 2019 vernietigd en verweerder opgedragen met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers. Verweerder heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld.
Het bestreden besluit
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank, opnieuw op het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit beslist. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het primaire besluit wederom gehandhaafd. Het bestreden besluit houdt – samengevat – het volgende in.
2.1.
Verweerder volgt, onder verwijzing naar rechtsoverweging 4.4. van de uitspraak van de rechtbank van 4 november 2020, eisers niet in hun standpunt dat hun familierechtelijke relatie met referent reeds op basis van de overgelegde stukken kan worden aangenomen. Er dient daarom nog altijd een DNA-onderzoek plaats te vinden teneinde de familierechtelijke relatie te kunnen vaststellen, hetgeen een voorwaarde is voor mvv-verlening. Door het aanbieden van DNA-onderzoek komt verweerder eisers en referent tegemoet in de op hen rustende bewijslast.
2.2.
Gebleken is dat eisers nog steeds niet beschikbaar zijn voor DNA-onderzoek op een Nederlandse ambassade in een buurland van Eritrea. Na de uitspraak van de rechtbank is aan eisers de mogelijkheid geboden om naar buurland Soedan te reizen voor DNA-onderzoek. Niet is aangetoond dat zij pogingen hebben ondernomen om Soedan te bereiken. Dit, terwijl referent in eerste instantie heeft verklaard dat Soedan een veiliger optie is dan Ethiopië. Later heeft referent echter weer te kennen gegeven dat Ethiopië de betere optie is. Dit doet afbreuk aan de verklaringen van referent over de onmogelijkheid van eisers om Eritrea uit te reizen. Uit de verklaringen van referent volgt daarom niet dat er op dit moment geen mogelijkheid voor eisers is om uit te reizen naar Ethiopië en/of Soedan. Nu eisers nog steeds niet beschikbaar zijn voor DNA-onderzoek, kan de familierechtelijke relatie niet worden onderzocht en vastgesteld. Dit komt voor rekening en risico van eisers.
2.3.
Onderzoek naar de familierechtelijke relatie door de tussenkomst van de United Nations High Commissioner for Refugees (hierna: UNHCR) en de Internationale Organisatie voor Migratie (hierna: IOM) is geen optie. Deze onderzoeksmogelijkheid wordt, vanwege de schaarse capaciteit ervan, slechts verkend in uitzonderlijke individuele gevallen. Daarvan is in dit geval volgens verweerder geen sprake. Zo is er geen sprake van dat kind 1 en kind 2 in schrijnende omstandigheden zonder familie dreigen te verkeren, nu zij nog samen met eiseres in Eritrea verblijven. Bovendien zijn UNHCR en IOM niet actief in Eritrea. Onderzoek naar de familierechtelijke relatie door de tussenkomst van andere EU-lidstaten of hun diplomatieke vertegenwoordigingen ziet verweerder evenmin als een alternatief. Er wordt sterk gehecht aan het verrichten van eigen, zelfstandig onderzoek in het kader van de procedure omtrent het verlenen van een verblijfsvergunning of visum en het wordt in dit verband niet wenselijk geacht afhankelijk te zijn van andere EU-lidstaten. Nader onderzoek, waaronder DNA-onderzoek, wordt dan ook niet aan andere landen uitbesteed. Dat Nederland een bilaterale Schengenvisumvertegenwoordigingsregeling heeft gesloten met Italië op grond waarvan de Italiaanse vertegenwoordiging in Eritrea (Asmara) namens Nederland Schengenvisa kan afgeven, doet aan het vorenstaande niet af.
2.4.
Volgens verweerder volgt noch uit de Gezinsherenigingsrichtlijn, noch uit nationale wetgeving/beleid, noch uit de rechtspraak – verwezen is naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2153 – een verplichting om nader onderzoek, dat is bedoeld om tegemoet te komen aan de op de vreemdeling rustende bewijsplicht, mogelijk te maken in het land van herkomst van een vreemdeling die wil nareizen. Verweerder ziet verder ook het nut niet in van het uitvoeren van DNA-onderzoek in Eritrea in het geval eisers niet kunnen uitreizen. Immers, vreemdelingen die willen nareizen dienen altijd een Nederlandse post te bezoeken voor het ophalen van de mvv en aangezien er in Eritrea geen Nederlandse post is dienen nareizende vreemdelingen Eritrea sowieso uit te reizen.
2.5.
Tot slot heeft verweerder gesteld dat, mochten eisers in Ethiopië of Soedan beschikbaar zijn voor nader onderzoek, de identiteit van de in Israël verblijvende, gestelde biologische vader van kind 1 en kind 2 en hun familierechtelijke relatie nog aannemelijk gemaakt moeten worden in het kader van de ook nog te overleggen toestemmingsverklaring.
Beroepsgronden
3. Eisers kunnen zich niet met het bestreden besluit verenigen en voeren het volgende aan. Volgens verweerder is onderzoek naar de familierechtelijke relatie door tussenkomst van UNHCR en IOM alleen mogelijk in uitzonderlijke individuele gevallen. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom er in dit geval geen sprake zou zijn van een uitzonderlijk individueel geval. Verder geldt dat de wens van verweerder om voor onderzoek niet afhankelijk te zijn van andere EU-lidstaten of hun diplomatieke vertegenwoordigingen niet voor rekening en risico van eisers kan komen. Er wordt nu een gezin met twee minderjarige kinderen duurzaam uit elkaar gehouden. Niet is gebleken dat de belangen van de minderjarige kinderen op enige wijze door verweerder zijn betrokken, terwijl uit de Gezinsherenigingsrichtlijn, de richtsnoeren hierbij en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof) blijkt dat bij de behandeling van verzoeken om gezinshereniging door vluchtelingen alle betrokken belangen op evenwichtige en redelijke wijze moeten worden beoordeeld en dat daarbij terdege rekening moet worden houden met de belangen van kinderen. Het weigeren van een DNA-onderzoek op een ambassade in Eritrea van een andere EU-lidstaat dient de belangen van de minderjarige kinderen in het geheel niet. In dit verband wordt verwezen naar de vorige beroepsprocedure waarin de rechtbank heeft overwogen dat het voor eisers onmogelijk is gebleken om Eritrea uit te reizen en dat verweerder op zoek moest gaan naar een alternatieve wijze waarop het DNA-onderzoek kon worden aangeboden. Het is voor eisers, mede vanwege de veiligheidssituatie, nog steeds onmogelijk om Eritrea uit te reizen. Tot slot hebben eisers, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:245, gesteld dat er veel onduidelijkheid bestaat over welke documenten er in Eritrea beschikbaar zijn en dat verweerder in nareiszaken al het bewijs in onderlinge samenhang moet bezien en moet motiveren of de vreemdeling het voordeel van de twijfel verdient.
Beoordeling rechtbank
4. Om voor nareis in aanmerking te komen dient, om te beginnen, de identiteit van de vreemdeling en de familierechtelijke relatie tussen de vreemdeling en de referent te worden vastgesteld. In deze zaak gaat het over de vraag of er een familierechtelijke relatie tussen eisers en referent bestaat, en kan worden vastgesteld. Hierna zal de rechtbank daarom alleen ingaan op het punt van de familierechtelijke relatie (en niet op het punt van de identiteit).
Overgelegde documenten
5.1.
Het nareisbeleid van verweerder was ten tijde van het bestreden besluit onder meer neergelegd in paragraaf C2/4.1.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000. Uit deze paragraaf blijkt (onder meer) het volgende. De vreemdeling moet zijn familierechtelijke relatie met de referent met officiële documenten aantonen. Kan de vreemdeling dit niet, dan krijgt hij de gelegenheid om de reden(en) hiervan kenbaar te maken en andere bewijsmiddelen ten aanzien van de familierechtelijke relatie te overleggen. Als die andere bewijsmiddelen voldoende bewijswaarde hebben, dan biedt verweerder in beginsel aan de vreemdeling nader onderzoek naar de familierechtelijke relatie, bijvoorbeeld DNA-onderzoek, aan. Als die andere bewijsmiddelen zodanig overtuigend zijn dat de familierechtelijke relatie op basis hiervan alsnog aangenomen kan worden, zal nader onderzoek in beginsel niet nodig zijn. In de uitspraak van 6 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3146, heeft de Afdeling geoordeeld dat het nareisbeleid in zoverre op zichzelf bezien in overeenstemming is de Gezinsherenigingsrichtlijn en de uitleg die het Hof in het arrest E. van 13 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:192, heeft gegeven, aangezien uit dit beleid volgt dat verweerder alle bewijsmiddelen en verklaringen in onderlinge samenhang bij zijn beoordeling betrekt en rekening houdt met de persoon van de betrokkenen door hen in de gelegenheid te stellen een verklaring te geven voor het ontbreken van officiële documenten.
5.2.
In de uitspraak van 4 november 2020, rechtsoverweging 4.4, heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder wordt gevolgd in zijn standpunt dat de op dat moment door eisers overgelegde documenten – in rechtsoverweging 4.3. van die uitspraak staat om welke documenten het gaat – zowel op zichzelf als in samenhang bezien niet een zodanig overtuigend bewijs van de gestelde familierechtelijke relatie tussen referent en eisers vormen dat op basis daarvan die familierechtelijke relatie, zonder nader onderzoek, kan worden aangenomen. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de rechtbank naar hetgeen overigens in rechtsoverweging 4.4. van de uitspraak 4 november 2020 is vermeld.
5.3.
De rechtbank ziet, evenals verweerder, geen aanleiding om over dit punt nu anders te oordelen dan zij in de uitspraak van 4 november 2020 heeft gedaan. De rechtbank wijst er hierbij op dat eisers en referent na de uitspraak van 4 november 2020 geen andere documenten hebben ingebracht en weinig hebben verklaard over de reden van het ontbreken van andere familierechtelijke documenten, zoals een geboorteakte van referent. De door eisers aangehaalde (na het bestreden besluit gedane) uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:245, waarin de Afdeling heeft overwogen dat verweerder vanaf dat moment en anders dan voorheen gemotiveerd moet beoordelen of een vreemdeling het voordeel van de twijfel verdient, werpt naar het oordeel van de rechtbank geen ander licht op dit punt van de zaak. Door aan eisers nader onderzoek naar de familierechtelijke relatie in de vorm van DNA-onderzoek aan te bieden, heeft verweerder, zoals hij ter zitting heeft gesteld, in feite namelijk al – zij het niet als zodanig aangeduid – het voordeel van de twijfel aan eisers gegund als bedoeld in voormelde Afdelingsuitspraak, en door te verwijzen naar rechtsoverweging 4.4. van de uitspraak van 4 november 2020 heeft verweerder ook deugdelijk gemotiveerd dat en waarom dit impliciete voordeel van de twijfel heeft geleid tot het aanbieden van nader onderzoek en niet tot het aannemen van de familierechtelijke relatie.
5.4.
Kortom: de rechtbank volgt verweerder (opnieuw) in zijn standpunt dat aan de door eisers overgelegde documenten niet een zodanige bewijswaarde toekomt dat op grond daarvan, zonder nader onderzoek, de familierechtelijke relatie tussen eisers en referent kan worden aangenomen.
Nader onderzoek naar de familierechtelijke relatie
6.1.
Zoals hiervoor is overwogen heeft verweerder in de door eisers ingebrachte documenten en gegeven verklaringen aanleiding gezien om eisers tegemoet te komen in hun bewijslast door aan hen nader onderzoek naar de familierechtelijke relatie met referent aan te bieden. Hiermee geeft verweerder uitvoering aan zijn deel van de samenwerkingsverplichting zoals die voortvloeit uit het arrest E. van het Hof. Het nader onderzoek naar de familierechtelijke relatie was in eerste instantie door verweerder aan eisers aangeboden in de vorm van een DNA-onderzoek op de Nederlandse ambassade in Ethiopië. In de uitspraak van 4 november 2020, rechtsoverwegingen 5.7. en 5.8, heeft de rechtbank over dit aanbod het volgende geoordeeld.
Het is vanzelfsprekend dat verweerder, wanneer hij besluit tot het aanbieden van DNA-onderzoek, dit onderzoek op een zodanige wijze aanbiedt en organiseert dat de betrokkenen een daadwerkelijke en reële mogelijkheid hebben aan dit onderzoek deel te nemen. Verweerder twijfelt er, ondanks het ontbreken van objectieve stukken hierover, niet aan, zoals hij op de zitting van 17 september 2020 bij herhaling heeft bevestigd, dat het eisers tot drie keer toe feitelijk niet is gelukt de grens tussen Eritrea en Ethiopië over te steken omdat zij telkens werden tegengehouden. Gelet hierop en nu het DNA-onderzoek is aangeboden op de Nederlandse ambassade in Ethiopië, hebben eisers niet een daadwerkelijke en reële mogelijkheid gehad deel te nemen aan het door verweerder aangeboden DNA-onderzoek. Bij deze stand van zaken kon verweerder volgens de rechtbank niet volstaan met het aanbod zoals hij heeft gedaan, maar had verweerder (al dan niet in overleg met eisers) op zoek moeten gaan naar een alternatieve manier waarop dit DNA-onderzoek op een daadwerkelijke en reële wijze aan eisers kon worden aangeboden. Verweerder heeft dit ten onrechte niet gedaan, aldus de rechtbank in de uitspraak van 4 november 2020.
6.2.
Na deze uitspraak van de rechtbank heeft verweerder, ter uitvoering van zijn deel van de samenwerkingsverplichting, aan eisers nader onderzoek naar de familierechtelijke relatie aangeboden in de vorm van DNA-onderzoek op de Nederlandse ambassade in Soedan. Ter beoordeling staat of verweerder met dit aanbod wél heeft kunnen volstaan. De rechtbank wijst er in dit verband op dat uit het arrest E. van het Hof, rechtsoverweging 65, volgt dat verweerder ervoor moet zorgen dat de eisen die hij stelt aan vreemdelingen evenredig zijn aan de aard en het niveau van de problemen waarmee zij worden geconfronteerd, en dat uit de uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:404, rechtsoverweging 3.2, volgt dat ook de eisen die verweerder in het kader van het aangeboden nader onderzoek aan de vreemdeling stelt evenredig moeten zijn.
6.3.
De rechtbank herhaalt dat wanneer verweerder, ter uitvoering van zijn deel van de samenwerkingsverplichting, besluit tot het aanbieden van nader onderzoek naar de familierechtelijke relatie, hij dat onderzoek op zodanige wijze moet aanbieden en organiseren dat de betrokkenen een daadwerkelijke en reële mogelijkheid hebben aan dit onderzoek deel te nemen. Doet verweerder dit niet, dan is het aangeboden onderzoek een ‘lege huls’ en geeft verweerder geen werkelijke uitvoering en invulling aan zijn deel van de samenwerkingsverplichting.
6.4.
Om aan het DNA-onderzoek op de Nederlandse ambassade in Soedan (of Ethiopië) te kunnen deelnemen zullen eisers Eritrea illegaal moeten uitreizen. Het gaat in deze zaak om een alleenstaande moeder met twee minderjarige kinderen. Deze samenstelling maakt naar het oordeel van de rechtbank dat eisers als kwetsbaar zijn aan te merken. Verder bemoeilijkt deze samenstelling, mede gelet op de hierna vermelde landeninformatie, de mogelijkheid voor eisers om Eritrea illegaal uit te reizen. In de uitspraak van 4 november 2020 heeft de rechtbank aangenomen dat eisers drie keer hebben geprobeerd de grens met Ethiopië over te steken, maar telkens in de buurt van de grens zijn tegengehouden. Ook in deze uitspraak gaat de rechtbank hiervan uit. De rechtbank wijst er in dit verband op dat verweerder tijdens de vorige rechtbankzitting (op 17 september 2020) desgevraagd bij herhaling te kennen heeft gegeven dat hij er niet aan twijfelt dat eisers op dat moment drie keer tevergeefs hadden geprobeerd de grens met Ethiopië over te steken, en dat verweerder ook in het bestreden besluit hiervan is uitgegaan. In aanvulling hierop gaat de rechtbank er in deze uitspraak van uit dat eisers bij die drie mislukte pogingen om de grens met Ethiopië over te steken niet slechts in de buurt van de grens zijn tegengehouden, maar telkens ook zijn opgepakt en ongeveer een week hebben vastgezeten. De rechtbank baseert zich hierbij op de verklaring van referent tijdens de hoorzitting van 10 december 2021, die door verweerder in het bestreden besluit noch ter zitting is bestreden. Verder betrekt de rechtbank bij deze uitspraak dat de laatste uitreispoging van eisers ten tijde van het bestreden besluit weliswaar al enige tijd geleden had plaatsgevonden, maar dat niet is gebleken dat uitreizen uit Eritrea sindsdien makkelijker is geworden. Uit het Algemeen ambtsbericht Eritrea van mei 2022, pagina’s 20 en 21, volgt namelijk dat er nog steeds sprake is van strenge binnenlandse controles (checkpoints) en strenge bewaking in de grensgebieden en bij de grenzen met zowel Ethiopië als Soedan, dat het illegaal oversteken van de grens met zowel Ethiopië als Soedan (qua route) zwaar en (qua veiligheid) risicovol is en dat er willekeurige bestraffing plaatsvindt van personen die de grens illegaal proberen over te steken.
6.5.
Gelet op de hiervoor genoemde specifieke omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank het niet redelijk en niet humaan om van eisers te verwachten dat zij nu nog een keer – voor de vierde keer – proberen Eritrea illegaal uit te reizen voor het ondergaan van DNA-onderzoek. Het maakt hierbij voor de rechtbank geen verschil of het DNA-onderzoek nu wordt aangeboden op de Nederlandse ambassade in Ethiopië of Soedan. Weliswaar is niet gebleken dat eisers ook hebben geprobeerd de grens tussen Eritrea en Soedan over te steken voor het ondergaan van DNA-onderzoek, maar dit kon gelet op hun kwetsbaarheid, hun uitreis bemoeilijkende samenstelling, de drie eerdere mislukte uitreispogingen (naar Ethiopië) met gevangenneming tot gevolg en het feit dat het illegaal uitreizen naar Soedan (vanwege de strenge binnenlandse controles en grensbewaking, de reisroute, de veiligheidssituatie en de bestraffing van illegale uitreis) minstens even moeilijk, zwaar en risicovol is als illegaal uitreizen naar Ethiopië, in redelijkheid ook niet van hen worden verwacht. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat het voor eisers, vanuit menselijk oogpunt bezien, niet daadwerkelijk en reëel mogelijk is om deel te nemen aan het door verweerder aangeboden DNA-onderzoek op de Nederlandse ambassade in Soedan. Hetzelfde geldt (wederom) voor een DNA-onderzoek op de Nederlandse ambassade in Ethiopië. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder niet heeft kunnen volstaan met het aanbieden van DNA-onderzoek op de Nederlandse ambassade in Soedan, en ook niet met het aanbieden van DNA-onderzoek op de Nederlandse ambassade in Ethiopië, maar op zoek had moeten gaan naar een alternatieve manier waarop het nader onderzoek naar de familierechtelijke relatie, dat verweerder terecht ter uitvoering van zijn deel van de samenwerkingsverplichting heeft aangeboden, op een daadwerkelijke en reële wijze aan eisers kon worden aangeboden.
6.6.
Dit heeft verweerder niet gedaan. Dit legt de rechtbank hierna uit.
6.6.1.
In de eerste plaats geldt dat verweerder niet (kenbaar) heeft onderzocht of het horen van referent over specifiek zijn familierechtelijke relatie met eisers ertoe kan leiden dat de familierechtelijke relatie alsnog kan worden aangenomen. Verweerder heeft referent tot op heden niet gehoord met het oog op specifiek de familierechtelijke relatie (en het ontbreken van nadere documenten daarvan) en heeft ook niet gesteld, laat staan gemotiveerd, dat een nader onderzoek in de vorm van een gehoor van referent zinloos is met het oog op het vaststellen van de familierechtelijke relatie. Naar het oordeel van de rechtbank kan in dit geval ook niet op voorhand worden uitgesloten, hetgeen verweerder ter zitting desgevraagd ook niet heeft gedaan, dat referent tijdens het gehoor verklaringen over zijn familierechtelijke relatie aflegt die er tezamen met de reeds overgelegde stukken toe kunnen leiden dat aan eisers en referent alsnog een zodanig voordeel van de twijfel wordt gegund dat hun familierechtelijke relatie alsnog kan worden aangenomen.
6.6.2.
In de tweede plaats geldt dat verweerder niet (voldoende) heeft onderzocht of het mogelijk is om een DNA-onderzoek in Eritrea te faciliteren. Verweerder heeft weliswaar onbestreden gesteld dat hij hiervoor niet kan samenwerken met UNHCR of IOM omdat deze organisaties op dit moment niet actief zijn in Eritrea, maar verweerder heeft niet uitgezocht of het mogelijk is in dit verband samen te werken met een EU-lidstaat die anders dan Nederland wel een diplomatieke vertegenwoordiging in Eritrea heeft. Verweerder heeft laatstgenoemde optie in het bestreden besluit zelfs resoluut van de hand gewezen door te stellen dat hij sterk hecht aan het verrichten van eigen, zelfstandig onderzoek en het niet wenselijk acht afhankelijk te zijn van andere EU-lidstaten, en dat er daarnaast ook geen sprake is van een uitzonderlijke situatie die aanleiding geeft om samen te werken. Deze argumenten acht de rechtbank niet houdbaar. Uit de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3117, rechtsoverwegingen 4.1. en 4.2, volgt dat verweerder onder omstandigheden gehouden kan zijn om aanvullend onderzoek in het land van herkomst van de vreemdeling op enige wijze te faciliteren en dat dit faciliteren onder omstandigheden ook kan bestaan uit samenwerking met een andere EU-lidstaat of ten minste een onderzoek door verweerder naar die mogelijkheid. Gelet op al wat er onder 6.4. is overwogen, in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat er in dit specifieke geval sprake is van omstandigheden als bedoeld in voormelde Afdelingsuitspraak die aanleiding geven om op zijn minst te onderzoeken of het mogelijk is om in samenwerking met een wel diplomatiek in Eritrea aanwezige EU-lidstaat aan eisers in Eritrea een DNA-onderzoek aan te bieden. Dat er in dit geval geen sprake is van een situatie waarin minderjarige kinderen in een schrijnende situatie zonder familie komen te verkeren, zoals verweerder heeft gesteld, acht de rechtbank niet doorslaggevend. De rechtbank sluit zich verder aan bij het oordeel van de Afdeling in rechtsoverweging 4.2. van voormelde uitspraak dat niet valt in te zien dat door samenwerking met een andere EU-lidstaat in de hiervoor bedoelde zin de soevereiniteit van Nederland wordt aangetast, alleen al niet omdat het verweerder blijft die een besluit neemt naar aanleiding van het resultaat van die samenwerking en hij die bevoegdheid niet overdraagt aan de andere EU-lidstaat. In aanvulling hierop overweegt de rechtbank dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft gemotiveerd waarom hij samenwerking met een andere EU-lidstaat zoals hiervoor bedoeld vanuit diplomatiek oogpunt onwenselijk acht en dat verder ook niet valt in te zien dat die andere EU-lidstaat wordt overspoeld met verzoeken indien verweerder in een uitzonderlijk geval zoals hier aan de orde de samenwerking opzoekt.
6.6.3.
Het betoog van verweerder dat niet valt in te zien wat voor nut het heeft om DNA-onderzoek in Eritrea te faciliteren omdat eisers Eritrea uiteindelijk toch moeten uitreizen om bij een Nederlandse vertegenwoordiging een mvv af te halen, werpt geen ander licht op hetgeen hiervoor is overwogen. Als de omstandigheden van het geval aanleiding geven om nader onderzoek, waaronder DNA-onderzoek, in het land van herkomst van de vreemdeling te faciliteren, dan mag verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet afzien van dit faciliteren enkel om de reden dat de vreemdeling later toch ook zal moeten uitreizen om een mvv op te halen. Dit volgt ook niet zonder meer uit de hiervoor genoemde Afdelingsuitspraak van 24 december 2020. In dit verband acht de rechtbank van belang dat de situatie dat de vreemdeling zijn land moet uitreizen ten behoeve van een DNA-onderzoek verschilt van de situatie dat de vreemdeling zijn land moet uitreizen om een mvv af te halen. In de laatste situatie reist de vreemdeling immers uit met het vooruitzicht dat hij een mvv krijgt en op korte termijn met de referent herenigd wordt, terwijl de vreemdeling in de eerste situatie een onzekere toekomst (zowel qua uitkomst als qua duur) tegemoet gaat en bepaalde risico’s loopt, bijvoorbeeld het risico ontheemd te raken in een land dat hij niet kent. Van de vreemdeling die moet uitreizen enkel om zijn mvv op te halen mag daarom iets meer worden verwacht, bijvoorbeeld een nieuwe poging tot uitreis (als eerdere pogingen zijn mislukt), dan van de vreemdeling die moet uitreizen voor ‘slechts’ een DNA-onderzoek.
6.7.
Uit hetgeen hiervoor, onder 6.1. tot en met 6.6.3, is overwogen volgt dat verweerder het bestreden besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid en niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Het bestreden besluit kan daarom niet in stand blijven.
Conclusie
7. Het beroep is gezien het voorgaande gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Verweerder heeft de hiervoor vermelde gebreken in het bestreden besluit namelijk niet in de beroepsfase hersteld. In de omstandigheid dat er, ook als de familierechtelijke relatie tussen eisers en referent zou worden aangenomen, nog diverse andere ‘hobbels’ (zie overweging 2.5.) genomen moeten worden alvorens de gevraagde mvv’s kunnen worden verleend, ziet de rechtbank ook geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. In het bestreden besluit gaat het puur om de ‘hobbel’ van de familierechtelijke relatie en de overige ‘hobbels’ zijn door verweerder tot op heden, mede vanuit het oogpunt van de samenwerking tussen eisers en verweerder, onvoldoende uitgekristalliseerd. Die overige ‘hobbels’ zijn dus zorg voor later, nog daargelaten dat die overige ‘hobbels’ op zichzelf en strikt bezien niet relevant zijn voor de mvv-procedure van eiseres (maar slechts voor de procedures van kind 1 en kind 2). De rechtbank ziet evenmin mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien, reeds nu er nog nader onderzoek naar de familierechtelijke relatie moet worden verricht. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding voor het toepassen van een bestuurlijke lus omdat dit naar het zich laat aanzien, gelet op het nog te verrichten onderzoek, geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zal inhouden. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. Alvorens dit nieuwe besluit te nemen zal verweerder referent eerst dienen te horen over specifiek zijn familierechtelijke relatie met eisers (zie overweging 6.6.1.). Mocht dit niet tot een vaststelling van de familierechtelijke relatie leiden, dan zal verweerder daarna op zijn minst dienen te onderzoeken of het mogelijk is om in samenwerking met een wel diplomatiek in Eritrea aanwezige EU-lidstaat aan eisers in Eritrea een DNA-onderzoek aan te bieden (zie overweging 6.6.2.). De rechtbank zal geen termijn stellen voor het nemen van een nieuw besluit op bezwaar, omdat het voor de rechtbank niet goed in te schatten is hoeveel tijd verweerder nodig heeft voor voormelde onderzoekshandelingen. Vanzelfsprekend dient verweerder wel de wettelijke beslistermijn van artikel 76, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 in acht te nemen. Aangezien dit een vrij ruime termijn is (negentien weken) en deze zaak inmiddels al heel lang loopt (de aanvragen zijn gedaan op 30 november 2015) spoort de rechtbank verweerder wel met klem aan om voortvarend aan deze zaak en zijn nieuw te nemen besluit te werken.
Proceskosten
9. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
Van eisers is geen griffierecht geheven, zodat vergoeding van griffierecht door verweerder niet aan de orde is.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Eertink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.