ECLI:NL:RBDHA:2023:6396

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
NL23.9101
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van Pakistaanse vreemdeling wegens gebrek aan bewijs voor vervolging op basis van geloofsafval

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Pakistaanse vreemdeling, eiser, die zijn opvolgende asielaanvraag had ingediend. Eiser, geboren in 1988, had eerder asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag was afgewezen. In zijn huidige aanvraag stelde hij dat hij als afvallige van het Soennisme naar het Sjiisme in Pakistan te vrezen heeft voor vervolging. De rechtbank oordeelde dat de eerdere asielprocedure had vastgesteld dat de bekering van eiser geloofwaardig was, maar dat hij niet had aangetoond dat hij problemen had ondervonden in Pakistan vanwege deze bekering. De rechtbank concludeerde dat eiser niet tot de risicogroep van afvalligen behoort en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij als afvallige wordt gezien in Pakistan. De rechtbank volgde het standpunt van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid dat de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond moest worden afgewezen. Eiser had niet voldoende bewijs geleverd voor zijn stellingen over de risico's die hij zou lopen bij terugkeer naar Pakistan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9101

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [v-nummer]

(gemachtigde: mr. T. Thissen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.F. Franca).

ProcesverloopBij besluit van 20 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijdafgewezen als kennelijk ongegrond. Ook heeft verweerder aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.9102, op 20 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is J. Singh verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedag] 1988 en de Pakistaanse nationaliteit te hebben. Eiser heeft eerder op 1 augustus 2018 asiel gevraagd in Nederland. Deze aanvraag is bij besluit van 20 mei 2020 afgewezen. Het beroep gericht tegen dit besluit is bij uitspraak van de rechtbank van 11 december 2020 ongegrond verklaard. [2] Bij uitspraak van 25 mei 2021 is het hoger beroep tegen deze uitspraak ongegrond verklaard. [3]
1.1.
Op 18 mei 2021 heeft eiser zijn huidige, opvolgende, asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat tijdens zijn vorige procedure ten onrechte niet is beoordeeld dat hij van het Soennisme is afgevallen en dat hij door een groot deel van de Pakistaanse bevolking als afvallige van de Islam beschouwd wordt. Ook overlegt eiser nieuwe stukken, namelijk een aangifte en een Police Character Certificate, waaruit volgens hem volgt dat in 2011 een valse aangifte tegen hem is gedaan voor het prediken van het Sjiisme. Verder zijn Wahabieten nog altijd naar eiser op zoek vanwege zijn nieuwe geloof en zij hebben zijn vader en broer mishandeld. Ter onderbouwing heeft eiser getuigenverklaringen van zijn broer en een vriend overgelegd. Tot slot beroept eiser zich op nieuwe landeninformatie, waaruit volgt dat de situatie voor Sjiieten in Pakistan is verslechterd.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond. [4] In de vorige asielprocedure zijn de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst en over zijn bekering van het Soennisme naar het Sjiisme geloofwaardig gevonden. Verweerder heeft in de vorige procedure echter ongeloofwaardig gevonden dat eiser problemen heeft gehad in Pakistan vanwege zijn bekering, omdat eiser het causaal verband tussen de mishandeling en de bekering niet aannemelijk had gemaakt. Dit causaal verband heeft eiser, volgens verweerder, in zijn huidige procedure ook niet aannemelijk gemaakt. Verder heeft verweerder de verklaringen van eiser in zijn huidige procedure over de problemen van zijn familie met de Wahabieten en over de klacht/aangifte die tegen hem is ingediend, niet geloofwaardig gevonden. Verweerder heeft eiser ook niet gevolgd in zijn stelling dat hij vanwege zijn bekering tot het Sjiisme in Pakistan als afvallige gezien wordt en hierdoor te vrezen heeft. Volgens verweerder kan eiser dan ook niet worden aangemerkt als vluchteling [5] en heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Pakistan een reëel risico op ernstige schade loopt.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
3. Eiser voert allereerst aan dat de beoordeling van zijn bekering in zijn vorige asielprocedure onvolledig is geweest, omdat de afvalligheid van het Soennisme niet afzonderlijk van zijn bekering tot het Sjiisme is beoordeeld en zodoende ten onrechte niet beoordeeld is of hij als afvallige Soenniet risico loopt in Pakistan. Volgens eiser behoort hij tot de risicogroep van afvalligen van het Islamitisch geloof. In Pakistan wordt hij namelijk als geboren Soenniet vanwege zijn bekering tot het Sjiisme beschouwd als afvallig. Verder voert eiser aan dat hij het causaal verband tussen zijn mishandeling en zijn bekering in deze procedure wel aannemelijk heeft gemaakt, gelet op zijn nieuwe verklaring dat hij als Sjiiet herkenbaar was. Eiser is van mening dat hij over de aanleiding van de mishandeling in het geheel niet tegenstrijdig heeft verklaard. Tot slot is eiser van mening dat verweerder de verklaringen over de problemen van zijn familie met de Wahabieten en de aangifte die tegen hem is gedaan, wel geloofwaardig had moeten vinden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Afvalligheid van het Soennisme
4. De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak volgt dat de mogelijkheid bestaat dat een vreemdeling van zijn oorspronkelijke geloofsovertuiging afvalt en zich pas op een later moment tot een andere geloofsovertuiging bekeert. Een dergelijke situatie doet zich voor indien de motieven voor, en het moment van afvalligheid duidelijk te onderscheiden zijn van de bekering. Dit dient uit de verklaringen van de vreemdeling te blijken. In dat geval dienen de afvalligheid en bekering als losstaand van elkaar te worden beoordeeld, omdat het in dat geval afzonderlijke asielmotieven zijn. [6] Hoewel eiser stelt dat het moment van afvalligheid en het moment van bekering duidelijk van elkaar te onderscheiden zijn in verschillende fasen, licht hij dit niet nader toe. In zijn nader gehoor tijdens zijn eerste asielprocedure en het gehoor opvolgende aanvraag heeft eiser verklaard dat hij deelnam aan Sjiitische bijeenkomsten en rituelen, daar vrienden heeft gemaakt en van de leider van de moskee uitleg heeft gekregen over het Sjiisme, waarna hij zich na een jaar bij deze groep heeft aangesloten. [7] Uit eisers verklaringen blijkt niet dat eiser zich eerst heeft afgewend en vervolgens op een later moment bij het Sjiisme heeft aangesloten. Dit wordt ook in beroep niet gesteld. Van duidelijk te onderscheiden fases is, naar het oordeel van de rechtbank, geen sprake geweest en daarom heeft verweerder de afvalligheid in de eerste procedure terecht niet als apart relevant element beoordeeld maar betrokken in de beoordeling ten aanzien van de gestelde bekering. De rechtbank ziet dan ook niet in dat de beoordeling in de eerste asielprocedure onvolledig is geweest. Verder overweegt de rechtbank dat de verwijzing naar de uitspraken van de hoogste bestuursrechter van 19 januari 2022 niet opgaat omdat deze uitspraken gaan over de wijze van beoordeling van asielaanvragen van vreemdelingen die aanvoeren dat zij afvallig of atheïstisch zijn. [8] Eiser heeft echter aangegeven bekeerd te zijn, wat geloofwaardig is gevonden in zijn eerste asielprocedure.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser niet valt onder een van de risicogroepen die zijn opgenomen in het geldende beleid ten aanzien van Pakistan. [9] Geloofwaardig is gevonden dat eiser is bekeerd van het Soennisme naar het Sjiisme. Hiermee is eiser gewisseld van stroming binnen de Islam. Eiser valt daarom niet binnen de groep van afvalligen van het islamitisch geloof, omdat hij nog altijd islamitisch is. Dit betekent dat eiser niet met geringe indicaties aannemelijk kan maken dat zijn problemen die verband houden met één van de vervolgingsgronden leiden tot een gegronde vrees voor vervolging.
4.2.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als afvallig wordt gezien in Pakistan vanwege zijn bekering van het Soennisme naar het Sjiisme. Verweerder heeft terecht verwezen naar het Algemeen Ambtsbericht van Pakistan uit 2022 waaruit volgt dat Sjiieten hun geloof doorgaans vrij kunnen uitoefenen, omdat zij de grootste religieuze minderheid in het land zijn (schatting: 10 tot 15 % van de bevolking), goed vertegenwoordigd zijn in het parlement en overige (hogere) (overheids-)functies en dat de Pakistaanse overheid zich in principe niet met deze groep bemoeit. [10] Uit algemene landeninformatie waarnaar eiser heeft verwezen bij indiening van zijn aanvraag, volgt een soortgelijk beeld. Zo volgt uit deze stukken onder meer dat het overgrote deel van de bevolking Soennitisch is en dat 53 % van de Pakistaanse bevolking Sjiieten als behorend tot de Islam ziet en 37 % van de bevolking hen als niet-moslim ziet. De meerderheid van de bevolking ziet Sjiieten dan ook altijd nog als moslims. Hoewel uit het Algemeen Ambtsbericht ook volgt dat Sjiieten te lijden hebben onder sektarisch geweld door radicaalislamitische Soennieten (met name Deobandi), volgt niet dat het geweld een zodanige vorm aanneemt dat verweerder aanleiding heeft gezien deze groep als risicogroep aan te merken. Eiser stelt dat hij als bekeerde Sjiiet een groot risico loopt, maar onderbouwt niet met stukken dat hij een groter risico loopt het slachtoffer te worden van sektarisch geweld omdat hij geboren is als Soenniet. Uit het Algemeen Ambtsbericht volgt dat onder afvalligheid in Pakistan het openlijk afstand nemen van de Islam wordt verstaan en dat afvalligen en atheïsten evenals bekeerlingen van Islam naar een ander geloof ernstig te vrezen hebben in Pakistan. [11] Eiser heeft echter niet onderbouwd dat hij als bekeerling tot een andere Islamitische stroming ook risico loopt slachtoffer te worden van dit geweld.
Problemen vanwege zijn bekering tot het Sjiisme
5. In de vorige asielprocedure is in rechte vast komen te staan dat eiser destijds het causaal verband tussen de mishandeling en zijn bekering tot het Sjiisme niet aannemelijk had gemaakt. De rechtbank heeft hierbij betrokken dat eiser tegenstrijdige verklaringen had afgelegd. [12] In zijn huidige procedure komt eiser met nieuwe verklaringen die afwijken van de verklaringen die hij tijdens zijn eerdere procedure heeft ingebracht. Zo heeft eiser verklaard dat Usman hem heeft horen praten (de Tabligh) en de daders er daardoor achter kwamen dat hij Sjiitisch was. [13] Deze tegenstrijdigheid heeft verweerder eiser kunnen tegenwerpen. In zijn huidige procedure heeft eiser inderdaad verklaard dat hij door Soennitische mensen in de maand Muharram bedreigd is en dat hij toen, gelet op zijn zwarte kleding en het feit dat hij geen schoenen droeg, als Sjiiet herkenbaar was. [14] Later heeft eiser verklaard dat hij toen ook mishandeld is. [15] Ook deze verklaringen zijn wisselend. Met zijn uitleg in de gronden van beroep neemt eiser deze onverenigbaarheid niet weg, omdat dit erg laat is en verwacht mag worden dat eiser zelf in zijn gehoor (al dan niet gecorrigeerd of aangevuld) een helder en consistent relaas naar voren brengt. Verder heeft verweerder het niet ten onrechte opvallend gevonden dat eiser in zijn huidige procedure uitgebreidere details geeft over de mishandeling, zoals dat hij buiten bewustzijn is geweest en door zijn vriend naar het ziekenhuis is gebracht. [16] Verweerder heeft het eiser kunnen aanrekenen dat hij dit niet direct tijdens zijn eerste procedure heeft verklaard. Van een vreemdeling mag verweerder immers verwachten dat hij alle informatie omtrent zijn asielrelaas meteen naar voren brengt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser het causaal verband tussen de mishandeling en zijn bekering tot het Sjiisme met zijn verklaringen nog steeds niet aannemelijk heeft gemaakt.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bezoek van de Wahabieten aan zijn broer in 2020 te maken heeft met zijn bekering tot het Sjiisme. Daarbij heeft verweerder in de beoordeling kunnen betrekken dat tussen de gestelde problemen van eiser en het bezoek van de Wahabieten een tijdsverloop van tien jaar zit. Wat er ook zij van de stelling van eiser dat in zaken waarin afvalligheid speelt na jaren of decennia nog aanvallen plaatsvinden, heeft verweerder dit opvallend kunnen vinden, gelet op het feit dat er geen concrete aanleiding lijkt te zijn om eiser nu wel te zoeken. Ook heeft verweerder in de beoordeling kunnen betrekken dat eiser hier zelf over heeft verklaard dat het een aanname is dat het bezoek te maken heeft met zijn bekering. [17] Verweerder heeft het daarnaast opmerkelijk kunnen vinden dat eiser heeft verklaard dat de Wahabieten nu elke vier tot zes maanden langskomen in zijn straat of bij zijn ouderlijk huis, terwijl zij hiervoor tien jaar lang niet op zoek zijn geweest naar eiser. [18]
7. Ten aanzien van de aangifte die tegen eiser zou zijn gedaan, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft eiser hieromtrent niet ten onrechte tegengeworpen dat hij hierover tegenstrijdig heeft verklaard. Op de vraag waarom hij de aangifte van januari 2011 niet eerder heeft overgelegd, heeft eiser eerst geantwoord dat hij er op een later moment achter kwam dat er aangifte tegen hem gedaan was. [19] Later tijdens het gehoor heeft eiser echter verklaard dat hij al wel tijdens zijn eerste asielprocedure wist dat er een klacht was ingediend, maar dat hij niet wist dat er een aangifte gedaan was. [20] Verweerder heeft het, gelet op deze laatste verklaring, opmerkelijk en vreemd kunnen vinden dat eiser niet al tijdens zijn eerste asielprocedure heeft verklaard dat deze klacht tegen hem was ingediend. Dit is een essentieel onderdeel van zijn asielrelaas. Van een vreemdeling mag verweerder verwachten dat hij over een dergelijk essentieel onderdeel meteen alles wat relevant is naar voren brengt.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 11 december 2020.
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
4.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000.
5.In de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76).
6.Uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:280), rechtsoverweging 4.
7.Verslag van het nader gehoor, pagina 17 en verslag van het gehoor opvolgende aanvraag van 4 november 2022, pagina 10 & 12.
8.Uitspraken van de Afdeling van 19 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:93 en ECLI:NL:RVS:2022:94).
9.Paragraaf C7/27.3.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000.
10.Algemeen Ambtsbericht Pakistan van september 2022, pagina 56.
11.Pagina 91.
12.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 11 december 2020, rechtsoverweging 8.2.
13.Rapport gehoor opvolgende aanvraag van 8 december 2021, pagina 16 en rapport gehoor opvolgende aanvraag van 4 november 2022, pagina 13.
14.Rapport opvolgende aanvraag van 8 december 2021, pagina 7.
15.Rapport gehoor opvolgende aanvraag van 4 november 2022, pagina 12.
16.Rapport gehoor opvolgende aanvraag van 8 december 2021, pagina 8.
17.Rapport opvolgende aanvraag van 8 december 2021, pagina 14.
18.Rapport opvolgende aanvraag van 4 november 2022, pagina 16.
19.Rapport opvolgende aanvraag van 8 december 2021, pagina 12.
20.Rapport opvolgende aanvraag van 8 december 2021, pagina 17-18.