ECLI:NL:RBDHA:2023:6383

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
NL23.6360
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag wegens ongeloofwaardige identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, die stelt Syrische nationaliteit te hebben, heeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van eiser tegen het bestreden besluit van de staatssecretaris. Eiser was niet verschenen op de zitting, maar zijn gemachtigde was aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in het verleden meerdere asielaanvragen heeft ingediend, waarvan er geen in behandeling zijn genomen. De staatssecretaris heeft twijfels geuit over de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser, onderbouwd door het ontbreken van documenten en inconsistenties in de verstrekte informatie. Eiser heeft aangevoerd dat de procedure onzorgvuldig is verlopen en dat de taalanalyse niet inzichtelijk is. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de gestelde nationaliteit ongeloofwaardig is en dat er geen aanleiding is om het asielverzoek verder te beoordelen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6360

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.W.F. Noot),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. Y. Rikken).

ProcesverloopBij besluit van 24 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 april 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1970 en de Syrische nationaliteit te hebben.
Op 28 december 2016 heeft eiser voor de eerste maal in Nederland om asiel gevraagd. Deze asielaanvraag is bij besluit van 21 februari 2017 niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk was voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. Eiser is vervolgens overgedragen aan de Zwitserse autoriteiten op 30 maart 2017. Op 7 september 2017 heeft eiser wederom een asielaanvraag ingediend in Nederland. Bij besluit van 22 december 2017 is ook deze asielaanvraag ook niet in behandeling genomen. Eiser is hierna niet overgedragen, omdat hij is ondergedoken. Op 3 december 2021 heeft eiser de huidige asielaanvraag ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de huidige asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw. [1] Verweerder gelooft niet de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser. Verweerder heeft hierbij betrokken dat eiser geen documenten heeft overgelegd waaruit de gestelde Syrische nationaliteit blijkt. Ook is gebleken dat eiser wisselende gegevens heeft verstrekt over zijn geboortedatum. Uit informatie van de Zwitserse autoriteiten volgt dat eiser in Zwitserland is geregistreerd met de Marokkaanse nationaliteit. Daarnaast staat eiser in Zweden onder verschillende aliassen geregistreerd. Eiser wist tijdens het aanmeldgehoor weinig te vertellen over zijn gestelde leef- en herkomstomgeving en sprak daarbij geen Syrisch-Arabisch. Uit de resultaten van een hierna uitgevoerd taalonderzoek is gebleken dat eiser eenduidig niet is te herleiden tot de spraakgemeenschap binnen Syrië.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat niet op zorgvuldige wijze is beslist op zijn asielverzoek. Hij was uitgenodigd voor een nader gehoor op 10 oktober 2022, maar hij is in afwijking hiervan meteen na het onderzoek door Medifirst op 28 september 2022 gehoord. Eiser kon zich daardoor niet voorbereiden op het nader gehoor. Ook had hij zijn aanmeldgehoor nog niet besproken met zijn gemachtigde. Eiser stelt daarnaast dat bij het horen geen rekening is gehouden met de beperkingen die Medifirst heeft aangenomen. De taalanalyse is volgens eiser niet inzichtelijk en kan niet gelden als deskundigenoordeel.
Tot slot meent eiser dat verweerder geen terugkeerbesluit tegen hem heeft kunnen uitvaardigen omdat verweerder nog onderzoekt of aan eiser uitstel van vertrek moet worden verleend op grond van artikel 64 van de Vw.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Vaststaat dat eiser inderdaad in afwijking van de aan hem toegestuurde uitnodiging nader is gehoord op een eerdere datum. Verweerder erkent dat onzorgvuldig is geweest, maar stelt zich terecht op het standpunt dat dit niet leidt tot een onrechtmatig besluit.
5. Allereerst wijst verweerder er terecht op dat eiser en zijn gemachtigde feitelijk wel de gelegenheid hebben gehad om het aanmeldgehoor van 17 januari 2021 na te bespreken en het nader gehoor voor te bereiden. Eiser was namelijk in eerste instantie uitgenodigd voor een nader gehoor op 6 september 2022. Die afspraak is niet doorgegaan omdat verweerder inmiddels had besloten tot het laten uitvoeren van een taalanalyse en omdat eiser op 6 september 2022 had aangegeven dat hij die dag ziek was.
Verder blijkt uit het medisch advies van 28 september 2022 dat eiser kon worden gehoord en dat de gehoormedewerker voorafgaand aan het nader gehoor op de hoogte is gebracht van eisers medische klachten. Deze zijn lichamelijk van aard (benauwdheid en vermoeidheid). Indien de klachten zich voordoen, wordt voorgesteld om een pauze in te lassen. Daarnaast wordt vanwege een wisselend vermogen om vraagstelling te begrijpen geadviseerd om korte en gerichte vragen te stellen en om meer tijd te bieden voor de beantwoording. Verweerder heeft gemotiveerd dat eiser op 28 september 2022 met inachtneming van dit advies is gehoord. Het verslag van het nader gehoor biedt geen grond voor de conclusie voor het tegendeel. Eiser heeft toen zelf verklaard dat hij in staat was om te worden gehoord. Hij heeft in beroep niet met medische stukken onderbouwd dat hij op dat moment niet kon worden gehoord of in welk opzicht er tijdens het nader gehoor niet of onvoldoende met beperkingen rekening is gehouden.
Ten slotte heeft eiser niet toegelicht in welk opzicht hij concreet zou zijn benadeeld door de gang van zaken. Het nader gehoor is immers bedoeld voor het onderbouwen van eisers asielmotief, terwijl verweerder twijfelt aan eisers identiteit, nationaliteit en herkomst. Het besluit is dan ook in belangrijke mate gebaseerd op externe informatie, namelijk de gegevens uit Eurodac, informatie uit Zwitserland en Zweden en de resultaten van de taalanalyse.
Voor zover eiser ook heeft willen aanvoeren dat hij tijdens het aanmeldgehoor op 17 januari 2021 niet in staat was om naar behoren te verklaren, heeft hij dat naar het oordeel niet aannemelijk gemaakt. Ook toen heeft eiser verklaard dat hij zich lichamelijk en geestelijk in staat voelde om het gehoor te laten plaatsvinden. Dat eiser zich tijdens dit gehoor heeft aangegeven dat hij het niet eens was met het soort vragen dat hem werden gesteld en dat hij zich hierdoor onder druk gezet voelde, is niet voldoende om anders te oordelen.
6. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat de in opdracht van verweerder op 28 september 2022 uitgevoerde taalanalyse niet inzichtelijk is, heeft eiser in beroep nogmaals gewezen op de omstandigheden dat eiser een Libische moeder heeft, dat zijn vader in Tripoli werkte en dat hij al naar Libië is verhuisd toen hij elf jaar was. Eiser stelt dat verweerder niet voldoende is ingegaan op zijn zienswijze in dit verband, namelijk dat eiser tijdens het taalonderzoek niet nader is gevraagd naar zijn leefomstandigheden en dat daardoor niet zou zijn meegewogen welk dialect hij in Syrië sprak. De rechtbank volgt dit niet. Verweerder heeft in het bestreden besluit namelijk overwogen dat eiser in het aanmeldgehoor uitgebreid is bevraagd over zijn herkomst en weinig wist te vertellen over zijn leef- en herkomstomgeving. De taalanalist is vervolgens uitgegaan van de eerder genoemde genoemde leefomstandigheden van eiser. Zijn conclusie luidt dat eiser eenduidig niet is te herleiden tot de spraakgemeenschap in Syrië. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich nader had moeten vergewissen van de juistheid van de taalanalyse.
7. Gelet op de in het voornemen en bestreden besluit opgenomen motivering, heeft verweerder niet ten onrechte geoordeeld dat de door eiser gestelde nationaliteit ongeloofwaardig is. Verweerder heeft een verdere beoordeling van het asielrelaas daarom terecht achterwege gelaten. Een asielmotief heeft immers slechts betekenis tegen de achtergrond van de identiteit, nationaliteit en herkomst van een vreemdeling. [2]
8. Aangezien de asielaanvraag is afgewezen, heeft verweerder terecht tegen eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd. Verweerder heeft daarbij geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om aan eiser uitstel van vertrek te verlenen. Eiser heeft in beroep niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. Eisers enkele verwijzing naar IB 2022/109 en het arrest van het Hof [3] van 22 november 2022 [4] treft geen doel, nu dit ziet op de situatie waar verweerder wel aanleiding ziet tot uitstel van vertrek en een terugkeerbesluit daarom niet mogelijk is. Dat op dit moment op een afzonderlijke aanvraag van eiser nog een onderzoek loopt naar het al dan niet verlenen van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw, maakt niet dat het terugkeerbesluit ten onrechte is uitgevaardigd.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr.J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie bijvoorbeeld Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 6 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:292.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie.
4.Arrest in de zaak X tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid met zaaknummer: C-69/21, ECLI:EU:C:2022:913.