ECLI:NL:RBDHA:2023:6380

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
NL23.12845
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitstel van vertrek op grond van medische omstandigheden en overdracht aan Spanje

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2023 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van een Syrische vreemdeling, die een aanvraag had ingediend voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 26 april 2023 het verzoek tot uitstel van vertrek afgewezen, omdat niet was aangetoond dat de verzoeker niet in staat was om te reizen vanwege medische omstandigheden. De staatssecretaris stelde dat de verzoeker op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon worden overgedragen aan Spanje, waar hij toegang zou hebben tot vergelijkbare medische zorg als in Nederland. De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris voldoende voorzorgsmaatregelen had getroffen, waaronder een fit-to-fly beoordeling, en dat de verzoeker niet had aangetoond dat Nederland het meest aangewezen land was voor zijn medische behandeling. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het bezwaar van de verzoeker geen redelijke kans van slagen had en er geen grond was voor het treffen van een voorlopige voorziening. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.12845

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.L.M. Stieger),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, staatssecretaris

(gemachtigde: mr. K. Diender).

Inleiding

Met het besluit van 26 april 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het verzoek van verzoeker tot toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 [1] , afgewezen.
De staatssecretaris heeft verzoeker en zijn vader op 26 april 2023 kenbaar gemaakt dat zij op 4 mei 2023, om 09:30 uur per vliegtuig (vluchtnummer KL 1701) zullen uitreizen naar Madrid (Spanje).
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat de overdracht aan Spanje achterwege wordt gelaten totdat op het bezwaar is beslist.
Op 1 mei 2023 heeft de staatssecretaris met een verweerschrift schriftelijk gereageerd. Namens verzoeker is daarop op 2 mei 2023 gereageerd.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek op 3 mei 2023 gesloten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Indien tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
1.1.
Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb [2] kan als onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken, nu de uitzetting van verzoekers gepland staat op 4 mei 2023, de overdrachtstermijn op 8 mei 2023 verstrijkt, en niet is gebleken dat partijen, die voldoende gelegenheid hebben gehad hun standpunten schriftelijk toe te lichten, daardoor in hun belangen worden geschaad.
2. De voorzieningenrechter beoordeelt of het bezwaar van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 een redelijke kans van slagen heeft. Het gaat om daarbij om de vraag of verzoeker, gelet op zijn gezondheidstoestand, in staat is om te reizen naar Spanje. De voorzieningenrechter beoordeelt die vraag aan de hand van de gronden van het bezwaar.
3. Verzoeker heeft de Syrische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] . Hij heeft een ernstige vorm van autisme en een ernstige verstandelijke beperking en gedragsproblemen. Bij verzoeker bestaat een verdenking van Prader-Willi syndroom. Verder gaat hij vanaf
10 januari 2023 drie dagen per week naar de zorgboerderij [naam zorgboerderij] en krijgt hij hulp via [naam hulp] . Ook krijgt verzoeker begeleiding vanuit de Jeugdwet. Hij verblijft in het [plaats AZC] in Nederland met zijn vader [naam vader] , geboren op [geboortedatum vader]
3.1.
Bij besluit van 2 februari 2023 heeft de staatssecretaris de aanvraag van de vader van verzoeker, die mede ziet op verzoeker, tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Met de uitspraak van 6 april 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, het beroep ongegrond verklaard (NL23.3363) en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen (NL23.3364). De rechtbank heeft hierbij onder meer overwogen dat verzoeker er niet in is geslaagd om te staven dat de voor zijn ernstige fysieke en mentale aandoening benodigde medische zorg in Spanje niet aanwezig is. Ook heeft de rechtbank overwogen dat uit de door verzoeker en zijn vader overgelegde stukken niet is gebleken van een situatie als bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
3.2.
Op 11 april 2023 heeft verzoeker een aanvraag ingediend om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000. Hij heeft daarbij een aantal medische stukken overgelegd, waaronder een verklaring van een huisarts [plaats AZC] en Heeg van 14 april 2023, een brief van de begeleider, werkzaam bij [naam zorgverlener] , van 14 april 2023. Verder is een brief van 16 januari 2023 overgelegd van een medewerker Gebiedsteam van de gemeente Súdwest Fryslân, waarin staat dat verzoeker vanuit de Jeugdwet begeleiding ontvangt van [naam thuiszorg]
3.3.
Met het bestreden besluit heeft de staatssecretaris de aanvraag afgewezen, omdat niet door verzoeker is aangetoond dat hij niet in staat is te reizen wegens medische omstandigheden. Artikel 64 van de Vw 2000 wordt in dit geval niet toegepast omdat verzoeker op grond van de Dublinverordening overgedragen kan worden aan een bij de Dublinverordening aangesloten land, in dit geval Spanje. In dat geval kan verzoeker worden overgedragen op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat de medische voorzieningen vergelijkbaar worden verondersteld tussen de lidstaten. Verzoeker heeft niet aangetoond dat dit in zijn geval niet opgaat. Uit de door verzoeker overgelegde stukken blijkt weliswaar dat sprake is van medische problemen, maar niet dat hij niet naar Spanje zou kunnen reizen of dat daarmee wordt onderbouwd dat Nederland het meest aangewezen land is waar een eventuele behandeling zou moeten plaatsvinden. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan er vanuit worden gegaan dat Spanje het EVRM [3] respecteert en dat daarom geen sprake kan zijn van het ontstaan van een medische noodsituatie. Daarnaast kan er vanuit worden gegaan dat verzoeker bij aankomst in Spanje direct toegang kan hebben tot medische zorg en dat Spanje voor de overdracht zal worden geïnformeerd over zijn medische problemen. Ook zal voordat de overdracht aan de Spaanse autoriteiten wordt geeffectueerd, door een arts worden beoordeeld of verzoeker in staat is om te reizen (fit-to-fly beoordeling). Daarom is de conclusie gerechtvaardigd dat niet is gebleken dat het voor verzoeker, gelet op zijn gezondheidstoestand, onverantwoord zou zijn om te reizen en zijn overdracht aan de Spaanse autoriteiten om die reden achterwege zou moeten blijven. De staatssecretaris ziet geen aanleiding het BMA [4] om een advies te vragen.
4. Verzoeker voert – samengevat weergegeven – aan dat uit de overgelegde stukken wel degelijk is gebleken dat hij niet naar Spanje kan reizen. Hij wijst er in dat verband op dat hij een ernstige verstandelijke beperking heeft en een ernstige autisme spectrum stoornis (ASS). Verzoeker staat daarvoor onder behandeling en de begeleiding die hij krijgt dient te worden voortgezet. De staatssecretaris heeft hiermee onvoldoende rekening gehouden en door de medische stukken niet inhoudelijk te beoordelen is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig gemotiveerd. Voorts voert verzoeker aan dat Nederland het meest aangewezen land is waar zijn behandeling moet plaatsvinden. Ter onderbouwing van zijn standpunt wijst verzoeker naar de overgelegde medische stukken.
5. De staatssecretaris heeft in reactie daarop gesteld dat op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel er vanuit kan worden gegaan dat verzoeker direct bij aankomst in Spanje toegang heeft tot medische zorg en deze zorg gelijkwaardig is aan de zorg in
Nederland. Hij heeft daarbij van belang geacht dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat een overdracht naar Spanje zal leiden tot verslechtering van verzoekers gezondheid. Voorts is op 26 april 2023 aan de Spaanse autoriteiten medegedeeld dat verzoeker een ernstige vorm van autisme heeft en dagelijks verzorging nodig heeft. Hoewel verzoeker een specialistische behandeling ondergaat, is niet gebleken of aangetoond dat Nederland het meest aangewezen land is waar een behandeling zou moeten plaatsvinden. Daarbij wijst de staatssecretaris erop dat verzoeker een vergelijkbare behandeling kan krijgen in Spanje.
6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
6.1.
Artikel 64 van de Vw 2000 bepaalt dat uitzetting achterwege blijft zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen. Bij toepassing van dat artikel in het kader van een overdracht op grond van de Dublinverordening is slechts aan de orde is of de vreemdeling, gelet op zijn gezondheidstoestand, kan reizen en zo ja, onder welke omstandigheden. De staatssecretaris mag, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, bij overdracht van verzoeker aan Spanje ervan uitgaan dat de medische voorzieningen aldaar tot zijn beschikking staan en dat, gelet op de behandelmogelijkheden in Spanje, van een medische noodsituatie op korte termijn geen sprake zal zijn.
6.2.
Uit het in paragraaf A3/7.4.2 van de Vc 2000 [5] neergelegd beleid volgt dat de staatssecretaris artikel 64 van de Vw 2000 niet toepast als de vreemdeling op grond van de Dublinverordening wordt overgedragen aan een andere lidstaat. In dat geval kan de vreemdeling op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden overgedragen aan een andere lidstaat, tenzij de vreemdeling met bewijsmiddelen aannemelijk maakt dat dit uitgangspunt in zijn geval niet opgaat.
6.3.
Het staat vast dat verzoeker op grond van de Dublinverordening kan worden overgedragen aan Spanje. De Spaanse autoriteiten hebben immers op 8 november 2022 ingestemd met de terugname van verzoeker.
6.4.
De voorzieningenrechter is met de staatssecretaris van oordeel dat verzoeker met de door hem overgelegde medische stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat het uitgangspunt, dat de medische voorzieningen vergelijkbaar worden verondersteld tussen de lidstaten, voor hem niet opgaat. Daarbij is van belang dat de staatssecretaris heeft kunnen stellen dat op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel verzoeker kan worden overgedragen aan Spanje en dat hij, ondanks zijn gezondheidssituatie, kan reizen naar Spanje. Verzoeker is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat dat voor hem niet mogelijk is. Daar komt bij dat in de onder 3.1 genoemde uitspraak de rechtbank is ingegaan op de medische omstandigheden van verzoeker in relatie tot het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Spanje. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om daar in deze procedure anders over te denken. Weliswaar heeft verzoeker in deze procedure medische stukken overgelegd die zijn medische problemen onderbouwen, maar uit deze stukken kan niet worden opgemaakt dat hij niet in staat zou zijn om te reizen naar Spanje. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat het in belang van verzoeker is dat zijn behandeling en begeleiding voor zijn ASS en ernstige verstandelijke beperking wordt voortgezet, maakt dat niet dat verzoeker niet zou kunnen reizen. In dat verband is van belang dat de staatssecretaris op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel er vanuit mag gaan dat verzoeker bij aankomst in Spanje toegang heeft tot medische zorg en dat deze zorg gelijkwaardig is aan de zorg in Nederland. Daarnaast heeft de staatssecretaris kunnen stellen dat uit de overgelegde (medische) stukken niet blijkt dat een overdracht naar Spanje zal leiden tot verslechtering van verzoeker zijn gezondheid.
6.5.
De voorzieningenrechter acht verder van belang dat de staatssecretaris voor de overdracht van verzoeker aan Spanje voorzorgsmaatregelen heeft getroffen. Naast een fit-to-fly beoordeling door een arts, zullen bij de overdracht van verzoeker medische escorts meereizen. Dat, zoals verzoeker stelt, de arts voor de afspraak op 2 mei 2023 voor de fit-to-fly beoordeling niet is geweest, leidt niet tot een ander oordeel. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat de fit-to-fly beoordeling voor de overdracht van verzoeker alsnog gaat plaatsvinden. Daarnaast heeft de staatssecretaris op 26 april 2023 aan de Spaanse autoriteiten medegedeeld dat verzoeker een ernstige vorm van autisme heeft en dagelijks verzorging nodig heeft. Daarmee kan er vanuit worden gegaan dat in voldoende mate is voorzien in de (noodzakelijke) medische voorzieningen voor verzoeker na de overdracht.
6.6.
De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat de staatssecretaris heeft kunnen stellen dat verzoeker niet heeft aangetoond dat Nederland het meest aangewezen land is voor zijn medische behandeling. Daarbij heeft hij er vanuit mogen gaan dat verzoeker een vergelijkbare (medische) behandeling kan krijgen in Spanje. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat dat in zijn geval niet zo is. De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in zijn standpunt dat de staatssecretaris het bestreden besluit niet voldoende zorgvuldig heeft gemotiveerd. Daartoe is van belang dat uit het bestreden besluit blijkt dat de staatsecretaris rekening heeft gehouden met de door verzoeker overgelegde medische stukken.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft en dat ook bij afweging van de betrokken belangen geen grond bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Bureau Medische Advisering.
5.Vreemdelingencirculaire 2000.