ECLI:NL:RBDHA:2023:6367

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
SGR 22/911
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering kindgebonden budget en toetsingsinkomen in relatie tot fiscaal partnerschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen over de terugvordering van het kindgebonden budget. Eiseres, die in 2018 samenwoonde met haar partner, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Belastingdienst om haar kindgebonden budget over 2018 definitief vast te stellen op nihil. Dit besluit was gebaseerd op een gezamenlijk toetsingsinkomen dat de vermogensgrens overschreed. Eiseres stelde dat zij recht had op het kindgebonden budget zoals eerder vastgesteld, en deed een beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat haar fiscaal adviseur bij de Belastingdienst had geïnformeerd naar de gevolgen van de toebedeling van vermogen door haar partner.

De rechtbank overwoog dat de Belastingdienst bij de berekening van het kindgebonden budget het verzamelinkomen van eiseres als uitgangspunt moest nemen, zoals vastgesteld door de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank oordeelde dat de toezeggingen van de medewerker van de Belastingdienst niet aan de Belastingdienst/Toeslagen konden worden toegerekend, omdat dit twee verschillende bestuursorganen zijn. Eiseres had niet aangetoond dat er sprake was van een uitlating die haar vertrouwen kon wekken dat het kindgebonden budget niet op nihil zou worden vastgesteld.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om af te zien van de terugvordering of deze te matigen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat de terugvordering van het teveel betaalde kindgebonden budget door de Belastingdienst rechtmatig was. Eiseres werd in de proceskosten niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/911

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: drs. B. van Geel),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. [naam 1] en mr. [naam 2]).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het kindgebonden budget van eiseres over 2018 definitief vastgesteld op nihil en het teveel betaalde voorschot teruggevorderd.
Bij besluit van 27 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is op 1 september 2018 gaan samenwonen met haar partner. Bij besluit van 21 november 2018 heeft verweerder het voorschot kindgebonden budget voor eiseres over 2018 tot en met 31 augustus 2018 vastgesteld op € 3.375,-. Verweerder heeft dit bedrag gebaseerd op een toetsingsinkomen van € 29.919,-.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder het kindgebonden budget voor eiseres over 2018 definitief vastgesteld op € 0,-. Verweerder heeft dit gebaseerd op een gezamenlijk toetsingsinkomen van eiseres van € 22.185,- en het vermogen uit sparen en beleggen van € 92.718,-. Daarmee is de vermogensgrens van € 83.415,- overschreden. [1] Verweerder heeft bepaald dat eiseres het teveel betaalde voorschot, € 3.375,-, moet terugbetalen vermeerderd met € 231,- aan rente. [2] Verweerder heeft dit besluit in bezwaar gehandhaafd.
Waarom is eiseres het niet eens met verweerder?
3. Eiseres stelt dat zij recht heeft op het kindgebonden budget over 2018 zoals verweerder haar dit met het voorschot heeft verleend. Zij doet daarbij een beroep op het vertrouwensbeginsel. Bij samenwoning heeft haar fiscaal adviseur bij de Belastingdienst geïnformeerd naar de gevolgen voor het kindgebonden budget in het geval haar partner (een deel van zijn) vermogen aan haar zou toebedelen. De medewerker van de Belastingdienst heeft toegezegd dat dit geen gevolgen heeft. Een weergave van dit gesprek blijkt uit het e-mailbericht van de fiscaal adviseur aan zijn collega van 29 januari 2020. Mocht de rechtbank dit niet volgen dan dient verweerder ambtshalve de vaststelling van de inkomstenbelasting van 2018 zodanig aan te passen dat eiseres onder de vermogensgrens komt en daarmee recht heeft op kindgebonden budget over 2018.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Toetsingsinkomen
4. De rechtbank stelt voorop dat uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [3] volgt dat bij de berekening van het kindgebonden budget verweerder bij de bepaling van de draagkracht gehouden is het verzamelinkomen, zoals vastgesteld door de inspecteur van de Belastingdienst in de aanslag inkomstenbelasting, als uitgangspunt te nemen. Dit geldt ook voor de vaststelling van het voordeel uit sparen en beleggen. Het in de aanslag opgenomen verzamelinkomen is het toetsingsinkomen, zelfs al zou het niet overeenkomen met het volgens de Wet IB 2001 te berekenen verzamelinkomen. De inspecteur van de Belastingdienst is een ander bestuursorgaan, waardoor de aanslag inkomstenbelasting hier niet voorligt ter beoordeling. Verweerder en de bestuursrechter hoeven zich gelet hierop niet uit te laten over de vraag of het verzamelinkomen wel op het juiste bedrag is vastgesteld. Dat bij de gezamenlijke belastingaangifte een deel van het vermogen van de partner van eiseres aan eiseres is toegedeeld, maakt het voorgaande niet anders. Dit komt voort uit een keuze die zij als fiscale partners bij het doen van hun belastingaangifte hebben gemaakt. Daar komt bij dat verweerder in het verweerschrift heeft medegedeeld het beroepschrift te hebben doorgestuurd naar de inspecteur van de Belastingdienst met het verzoek dit als een bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting aan te merken. Indien dit bezwaar leidt tot wijziging van het vastgestelde inkomen, herziet verweerder het kindgebonden budget. [4]
Vertrouwensbeginsel
5. De rechtbank ziet geen aanleiding om eiseres te volgen in haar betoog dat er aan haar toerekenbare toezeggingen zijn gedaan. Allereerst zijn de uitlatingen gedaan door een medewerker van een ander bestuursorgaan. De Belastingdienst en Belastingdienst/Toeslagen zijn twee verschillende bestuursorganen, zodat een toezegging van een medewerker van de Belastingdienst niet is toe te rekenen aan verweerder. [5] Daar komt bij dat het voor de rechtbank niet is vast te stellen wat deze medewerker precies heeft gezegd op welke vraag. Zo is niet duidelijk dat de medewerker een toezegging heeft gedaan over de vermogensverdeling zoals die uiteindelijk is gemaakt, terwijl dit wel relevant is gelet op de vermogensgrens. De vraag in de brief van 9 september 2019 van de fiscaal adviseur van eiseres maakt dit onvoldoende duidelijk. Naast dat de fiscaal adviseur in de brief erkent dat het toetsingsinkomen niet boven de vermogensgrens dient te liggen, ziet de vraag niet op de uiteindelijk gekozen vermogenstoedeling. Hierdoor is niet uit te sluiten dat met het antwoord niet bedoeld is aan te geven dat in weerwil van de vermogensgrens elke toedeling van vermogen mogelijk was zonder dat dit gevolgen zou hebben voor de hoogte van het kindgebonden budget, ook al heeft de fiscaal adviseur het antwoord wel zo geïnterpreteerd. Het e-mailbericht van 29 januari 2020 van de fiscaal adviseur naar zijn collega met een weergave van zijn gesprek met de medewerker van de Belastingdienst is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Dit bericht is slechts een weergave van zijn interpretatie van het gesprek. Dit alles maakt dat niet gebleken is van een uitlating waaraan eiseres het vertrouwen kon ontlenen dat het kindgebonden budget over 2018 niet op nihil zou worden vastgesteld bij het overschrijden van het vermogensgrens door toedeling van vermogensbestanddelen van haar (fiscale) partner aan haar.
Evenredigheid van de terugvordering
6. Het is vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter dat verweerder voor de vaststelling van het bedrag dat moet worden teruggevorderd de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen en bij bijzondere omstandigheden van terugvordering kan afzien of het bedrag kan matigen, ook als die omstandigheden al bij de vaststelling van de toeslag aan de orde konden komen. [6] Nadelige gevolgen van het besluit voor een belanghebbende mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. [7] De staatssecretaris van Financiën heeft in het Verzamelbesluit Toeslagen beleid over de terugvordering van toeslagen vastgesteld. Het Verzamelbesluit bevat voorbeelden van bijzondere omstandigheden, maar er kunnen zich ook andere omstandigheden voordoen die aanleiding geven voor matiging. Ook is uitdrukkelijk vermeld dat van bijzondere omstandigheden geen sprake is als de terugvordering het gevolg is van overschrijding van de vermogensgrens en dat dit op zichzelf niet tot een matiging van de terugvordering leidt. Ook is in het Verzamelbesluit vermeld dat de financiële situatie of financiële problemen van belanghebbenden die terugbetaling van toeslagen verhinderen, in het algemeen niet leiden tot een matiging van de terugvordering. Voor deze situatie bestaat de mogelijkheid van een betalingsregeling. In het geval van eiseres is niet gebleken van bijzondere omstandigheden – in samenhang met andere omstandigheden – die maken dat verweerder had moeten afzien van terugvordering of deze had moeten matigen.
Nog een ander beroep?
7. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres gemeld dat er nog een beroep loopt tegen een terugvordering van de zorgtoeslag met in de kern hetzelfde geschil en verzocht om ook in die zaak uitspraak te doen. Hij heeft geen procedurenummer vermeld. Na raadpleging van de registratiesystemen van de rechtbank is het de rechtbank niet gebleken dat er nog andere lopende zaken zijn op naam van eiseres of haar gemachtigde, zodat de rechtbank dit verzoek niet kan honoreren.
Wat is de conclusie van de rechtbank?
8. Nu geen van de beroepsgronden slaagt, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.
9. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie artikel 1, tweede en vierde lid, van de Wet op het kindgebonden budget.
2.Zie artikel 26 en 27 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (de Awir).
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3141, r.o. 4.2).
4.Zie artikel 20, eerste lid, van de Awir.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2822, r.o. 4.2).
6.Zie artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) en de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3491, r.o. 5.1.)
7.Zie artikel 3:4, tweede lid, van de Awb.