ECLI:NL:RBDHA:2023:6359

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
NL23.5045
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Nigeriaanse asielzoeker en de beoordeling van de gronden voor inbewaringstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser, een Nigeriaanse asielzoeker, de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel noodzakelijk was, omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zou beletten. De eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Eiser heeft betwist dat hij niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit, en heeft aangevoerd dat hij rechtmatig in Nederland verblijft vanwege zijn lopende asielaanvraag. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gronden voor de maatregel van bewaring, waaronder het niet meewerken aan de vaststelling van zijn identiteit, terecht zijn tegengeworpen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er voldoende zicht op uitzetting is en dat de belangen van de eiser niet zwaarder wegen dan de belangen van de Staat. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 3 maart 2023 en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.5045
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: M.A.M. Janssen).
Procesverloop
Bij besluit van 15 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk was M. Nije (via de tolkentelefoon) aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1995 en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben.
Het bestreden besluit
2. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de maatregel noodzakelijk is, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.

3.Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;

en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning heeft geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Het oordeel van de rechtbank
De gronden van de maatregel van bewaring
4. Eiser betwist de feitelijke juistheid van zware grond 3c. Eiser heeft een terugkeerbesluit ontvangen waaruit blijkt dat hij Nederland uiterlijk op 18 januari 2023 moest verlaten, maar hem is echter te kennen gegeven dat hij tot en met 27 januari 2023 in het asielzoekerscentrum mocht blijven. Daaruit heeft eiser mogen afleiden dat hij dan ook tot en met 27 januari 2023 in Nederland mocht blijven. De feitelijke juistheid van zware grond 3d betwist eiser ook. Tijdens de asielprocedure heeft er nooit twijfel bestaan over de identiteit en nationaliteit van eiser, zodat hem nu niet kan worden verweten dat hij onvoldoende meewerkt aan de vaststelling daarvan. Ook zware grond 3i is volgens eiser feitelijk niet juist. Op dit moment bestaat er voor eiser geen verplichting tot terugkeer, omdat er sprake is van een lopende reguliere aanvraag. Dat eiser heeft aangegeven dat hij niet wil terugkeren, betekent niet dat hij niet zal terugkeren als dat daadwerkelijk moet. Eiser betwist lichte grond 4a niet, voor wat betreft het niet aanwezig hebben van documenten. Verweerder heeft echter onvoldoende gemotiveerd waarom uit deze grond volgt dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Lichte grond 4b is feitelijk onjuist omdat er feitelijk sprake is van maar één asielaanvraag. Lichte grond 4c wordt eveneens betwist aangezien duidelijk is dat eiser bij zijn verloofde kan verblijven. Deze grond is verder onvoldoende gemotiveerd. Ten slotte betwist eiser lichte grond 4d. Uit het gehoor blijkt dat eiser werk had voordat hij in bewaring werd gesteld. Ook heeft hij verklaard dat hij geld op een rekening heeft staan en dat hij, tenminste een jaar, voor zichzelf kan zorgen.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in ieder geval de zware gronden 3d en 3i en de lichte grond 4a (voor zover niet betwist) terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd en dat deze gronden samen met de – niet betwiste – zware grond 3a de maatregel van bewaring kunnen dragen. Over zware grond 3d overweegt de rechtbank dat de identiteit van eiser in zijn asielprocedure weliswaar geloofwaardig is gevonden, maar dat dit niet betekent dat deze ook daadwerkelijk is vastgesteld. Eiser is al sinds oktober 2019 in Nederland en heeft nooit documenten overgelegd om zijn identiteit aan te tonen. Ook heeft hij geen actie ondernomen om dergelijke documenten te verkrijgen. Daarnaast heeft eiser geen medewerking verleend aan zijn presentatie voor de Nigeriaanse autoriteiten. Daarmee is zware grond 3d feitelijk juist. Verweerder heeft daarbij kunnen overwegen dat dit bijdraagt aan het risico dat eiser (de voorbereiding van) zijn vertrek belemmert. Verder heeft eiser meerdere malen verklaard dat hij Nederland niet wil verlaten en niet terug wil naar Nigeria. Daarmee is ook zware grond 3i feitelijk juist. Dat eiser op dit moment een reguliere aanvraag heeft ingediend en daarom vooralsnog rechtmatig in Nederland verblijft, doet niet af aan het feit dat hij meerdere malen uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij niet zal vertrekken en dat mede daaruit een risico kan worden afgeleid dat hij zich aan het toezicht onttrekt en zijn (mogelijke) vertrek ontwijkt of belemmert. Ook bij een bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, kan zware grond 3i immers worden gebruikt. Ten slotte heeft eiser niet betwist dat hij niet in het bezit is van de juiste documenten. Hierdoor voldoet eiser niet aan de voor hem geldende verplichting van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (lichte grond 4a).
Lichter middel
6. Eiser meent dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht. Door zijn ingediende aanvraag heeft eiser op dit moment rechtmatig verblijf in Nederland en bestaat er geen verplichting om Nederland te verlaten. Eiser begrijpt dan ook niet waarop het risico op onttrekking aan het toezicht is gebaseerd. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom de belangen van eiser niet zwaarder wegen dan de belangen van verweerder. De verloofde van eiser is zwanger en het gaat niet goed met haar gezondheid. Het zijn dus niet alleen de belangen van eiser die zwaar wegen, maar ook die van zijn verloofde en haar kind en hun nog ongeboren kind. Verweerders stelling dat deze belangen al eerder naar voren zijn gebracht acht eiser juist maar dat betekent niet dat daarom aan die belangen minder waarde dient te worden gehecht.
7. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregel dan inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. Dat eiser een reguliere aanvraag heeft ingediend, doet daar niet aan af. Daartoe overweegt de rechtbank dat artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 juist een bewaringsgrondslag biedt voor deze situatie. Bovendien wijzen de zware en lichte gronden en de daarbij gegeven motivering op een risico op onttrekking aan het toezicht. Ook heeft verweerder dat risico kunnen afleiden uit het gedrag van eiser: zo is hij meerdere malen niet bij de geplande vertrekgesprekken verschenen en heeft hij niet meegewerkt aan zijn presentatie voor de Nigeriaanse autoriteiten. Wat eiser verder heeft aangevoerd over zijn zwangere verloofde maakt dit ook niet anders. Hij heeft in de eerste plaats onvoldoende onderbouwd dat zijn vriendin het nu zonder hem (omdat hij in bewaring zit) niet redt en dat daarom zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Verder overweegt de rechtbank dat eiser weliswaar stelt dat hij juist niet weg zal gaan omdat hij bij zijn zwangere verloofde wil zijn, maar dat dit onvoldoende is voor het oordeel dat er geen risico meer is dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. In het licht van de gronden van de bewaring en het gemotiveerde risico op onttrekking dat daaruit voortvloeit, is eisers verklaring daarover – ook in de context van zijn reguliere aanvraag – niet voldoende. Eiser kan zich immers ook aan het toezicht onttrekken, maar vervolgens wel in Nederland verblijven. De rechtbank begrijpt dat eiser graag bij zijn zwangere verloofde wil verblijven, maar de vraag of hij daarvoor een verblijfsvergunning krijgt is echter in deze (bewarings)procedure niet aan de orde. Het belang van eiser om nu bij zijn zwangere verloofde te zijn, weegt naar het oordeel van de rechtbank niet zo zwaar dat dit opweegt tegen het algemene belang van verweerder om hem wegens het risico van onttrekking aan het toezicht in bewaring te stellen.
Zicht op uitzetting
8. Volgens eiser is er geen sprake van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn alleen al omdat door de reguliere aanvraag sprake is van rechtmatig verblijf en er een beslistermijn geldt van een half jaar. Als de aanvraag zal worden afgewezen, dan zal gedurende de behandeling van het bezwaar en een daaraan gekoppeld verzoek om voorlopige voorziening ook rechtmatig verblijf bestaan. Hierdoor ontbreekt volgens eiser het zicht op uitzetting op korte termijn.
9. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat eiser een reguliere asielaanvraag heeft ingediend en op grond daarvan rechtmatig verblijf heeft niet betekent dat eiser hierdoor niet in bewaring mag worden gesteld en er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 biedt hier namelijk juist een grondslag voor. Het enkele feit dat de beslissing op de aanvraag mogelijk lang op zich kan laten wachten, is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om op dit moment aan te nemen dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Dat is een onzekere toekomstige gebeurtenis, waarvan nu niet kan worden uitgegaan. Verder heeft verweerder een LP aangevraagd bij de Nigeriaanse autoriteiten en nergens blijkt uit dat de autoriteiten niet over zullen gaan tot verstrekking hiervan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er voldoende zicht op uitzetting is binnen een redelijke termijn.
Ambtshalve toetsing
10. Tot slot overweegt de rechtbank dat zij, ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is [1] , niet van oordeel is dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

12.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.M.F. Roijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 3 maart 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022,