ECLI:NL:RBDHA:2023:6251

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
NL23.8730
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening met betrekking tot Jemenitische nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Jemeniet, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser had op 10 oktober 2022 in Duitsland een asielaanvraag ingediend, wat werd bevestigd door een EURODAC-treffer. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten dat Duitsland verantwoordelijk was voor de asielaanvraag, en dat er geen aanleiding was voor nader onderzoek naar de omstandigheden in Duitsland.

De rechtbank overwoog dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat het asiel- en opvangsysteem in Duitsland zodanige tekortkomingen vertoonde dat hij bij overdracht een reëel risico liep op een behandeling die in strijd was met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank wees erop dat de eiser geen bewijs had geleverd voor zijn stelling dat het beschermingsbeleid in Duitsland fundamenteel verschilde van dat in Nederland. Bovendien werd opgemerkt dat de rechtsbijstand in Duitsland niet in strijd was met de Europese richtlijnen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris in redelijkheid geen bijzondere individuele omstandigheden had hoeven aanvaarden die de overdracht van de eiser onevenredig hard zouden maken.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser kennelijk ongegrond, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak werd gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.8730

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Jemenitische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Tjong Kim Sang),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft eiser een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek staat geregistreerd onder zaaknummer NL23.8731. Hierop zal bij afzonderlijke uitspraak worden beslist.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 1 december 2022 bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard op
6 december 2022.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert, onder herhaling en inlassing van de zienswijze, het volgende aan. Eiser stelt geen asielaanvraag te hebben gedaan in Duitsland. De gestelde verantwoordelijkheid is enkel gebaseerd op de EURODAC-treffer en er is geen nader onderzoek gedaan ondanks de uitdrukkelijke betwisting van eiser. Eiser heeft geen enkel document ondertekend maar stelt alleen zijn vingerafdrukken te hebben afgestaan in het kader van strafrechtelijk antecedentenonderzoek. Eiser wijst voorts op het verschil in beschermingsbeleid ten aanzien van vreemdelingen uit Jemen. Waar er krachtens het Ambtsbericht Jemen van 31 augustus 2022 in Nederland wordt gesproken over een uitzonderlijke geweldssituatie, geldt in Duitsland een ander negatief beleid. Het percentage inwilligingen van herkomstland Jemen in Nederland bedraagt 97,4 procent in tegenstelling tot een percentage van 33 procent in Duitsland. De opvang en rechtsbijstand in Duitsland is vele malen slechter dan in Nederland. Het Duitse systeem geeft geen blijk van ‘fair trial’ en ‘effective remedy’ zoals onder andere is vastgelegd in de Procedurerichtlijn. Eiser vreest voor indirect refoulement. Ten slotte doet eiser een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening en stelt dat, hoewel de Dublinprocedure zich niet leent voor een inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag, de persoonlijke omstandigheden van eiser wel degelijk van belang zijn als het gaat om de vraag of de Nederlandse autoriteiten de asielaanvraag onverplicht aan zich zou moeten trekken. Indien eiser wordt overgedragen zal zijn opvang, medische zorg en overige (eerste) levensbehoeften niet worden gegarandeerd.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de EURODAC-bevraging van
22 oktober 2022 blijkt dat de eerste asielaanvraag van eiser dateert van 10 oktober 2022 en dat deze in Duitsland is gedaan. Eisers stelling dat hij in Duitsland geen asielverzoek heeft gedaan, verdraagt zich niet met de vermelding in EURODAC en kan om die reden niet slagen. Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd dat de Duitse autoriteiten met het claimakkoord hebben gegarandeerd eisers asielaanvraag in behandeling te nemen, waarmee Duitsland ook zijn verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag heeft erkend. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder gehouden was tot nader onderzoek ten aanzien van de verantwoordelijkheid van Duitsland. De enkele ontkenning van eiser is daartoe onvoldoende.
4.1.
Uitgangspunt is dat verweerder ten aanzien van Duitsland in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Duitsland dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) of artikel 4 van het EU-Handvest.
4.2.
Eiser heeft dit met hetgeen hij in beroep naar voren heeft gebracht niet aannemelijk gemaakt. Uit de door eiser overgelegde statistieken kan niet worden afgeleid dat er sprake is van een evident en fundamenteel verschil in het beschermingsbeleid in Duitsland ten aanzien van het Nederlandse beschermingsbeleid. Daarbij overweegt de rechtbank dat Jemenieten in Nederland niet zonder meer een asielvergunning krijgen en ook hier telkens een inhoudelijke beoordeling zal plaatsvinden. Uit eisers betoog volgt niet dat op voorhand duidelijk is -dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag- dat eiser op grond van het Duitse beleid geen internationale bescherming zou krijgen (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864).
4.3.
Voorts is niet onderbouwd dat de wijze waarop rechtsbijstand is geregeld in strijd is met de bepalingen over (kosteloze) rechtsbijstand uit Richtlijn 2013/32/EU (vgl. de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 14 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1644).
4.4.
Voor zover eiser een beroep doet op artikel 17 van de Dublinverordening, overweegt de rechtbank dat verweerder in hetgeen eiser heeft aangevoerd in redelijkheid geen bijzondere individuele omstandigheden aanwezig heeft hoeven achten die maken dat eisers overdracht van een onevenredige hardheid getuigt. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de asielaanvraag van eiser aan zich had moeten trekken.
5. Het beroep is kennelijk ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.