ECLI:NL:RBDHA:2023:6236

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
NL23.11267
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser, een Letse nationaliteit houder, was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser had tegen het besluit van 13 april 2023 beroep ingesteld, waarbij hij tevens een verzoek om schadevergoeding indiende. Tijdens de zitting op 20 april 2023 was eiser aanwezig via een beeldverbinding, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet betwist dat hij zich aan de openbare orde heeft onttrokken en dat er een significant risico op onderduiken bestaat. De rechtbank oordeelde dat de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden, met uitzondering van zware grond 3a, voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser betoogde dat hij met een geldig paspoort Nederland was binnengekomen en dat verweerder onvoldoende voortvarend had gehandeld, omdat zijn vlucht pas op 24 april 2023 gepland stond. De rechtbank verwierp dit betoog en concludeerde dat verweerder wel degelijk voortvarend had gehandeld door tijdig een vertrekgesprek te voeren en een vlucht aan te vragen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.11267

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. B.A. Zevenbergen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.S.W. Boorsma).

Procesverloop

Bij besluit van 13 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 20 april 2023 op zitting behandeld. Eiser was met zijn gemachtigde aanwezig via een beeldverbinding. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt van Letse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1977.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Wat vindt eiser in beroep?
3.
Eiser betoogt dat zware grond 3a niet op hem van toepassing is. Hij is namelijk met een geldig paspoort ingereisd. Dat hij zich niet direct heeft gemeld bij de korpschef kan niet als onderbouwing gelden voor deze zware grond. Tot slot betoogt eiser dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, omdat zijn vlucht pas op 24 april 2023 staat gepland. Omdat eiser een geldig paspoort heeft, had verweerder sneller moeten handelen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden
4.1.
De rechtbank stelt vast dat de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden, met uitzondering van zware grond 3a, niet zijn betwist door eiser. Deze onbestreden gronden zijn van toepassing en voldoende om aan te nemen dat er een significant risico op onderduiken bestaat en kunnen de maatregel dragen. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ook zware grond 3a terecht aan eiser is tegengeworpen. Aan eiser is bij besluit van 7 april 2021 een verwijderingsmaatregel opgelegd. Niet is gebleken dat eiser op het moment dat hij in bewaring is gesteld volledig heeft voldaan aan het verwijderingsbesluit. Als gevolg hiervan dient eiser zich te melden als hij in weerwil hiervan toch Nederland binnenkomt. Het enkele feit dat eiser in het bezit is van een paspoort en Unieburger is, maakt dus in dit geval niet dat hij op een voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen [1] .
Voortvarendheid
4.2.
De rechtbank volgt eiser tot slot niet in zijn betoog dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Uit jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter volgt dat verweerder bij een burger van de Unie [2] en bij een vreemdeling die beschikt over een geldig en op zijn naam gesteld paspoort [3] een meer dan gebruikelijke voortvarendheid moet betrachten. Dat heeft verweerder in dit geval gedaan door op 14 april 2023 (een dag na de inbewaringstelling) een vertrekgesprek met eiser te voeren en op 17 april 2023 een vlucht aan te vragen. Een vertrekgesprek en het aanvragen van een vlucht zijn handelingen die van directe betekenis zijn voor de uitzetting van eiser. Het enkele feit dat de vlucht van eiser op 24 april 2023 (een week en vier dagen na de inbewaringstelling) staat gepland en dat er meerdere vluchten per week naar Letland gaan, leidt volgens de rechtbank niet tot het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
Wat is de conclusie?
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie voor het voorgaande ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:562.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 18 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3338.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:17.