ECLI:NL:RBDHA:2023:6231

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
NL22.21560
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.I.H. Kerstens - Fockens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Somaliër met beroep op werkzaamheden voor Unicef en bedreigingen door Al-Shabaab

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Somalische man geboren op 20 juni 1997, heeft een asielaanvraag ingediend omdat hij vreest voor zijn leven bij terugkeer naar Somalië. Hij stelt dat hij bedreigd is door Al-Shabaab vanwege zijn werkzaamheden voor Unicef, waar hij vaccinaties gaf aan kinderen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, omdat de verklaringen van eiser niet geloofwaardig werden geacht. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing.

Tijdens de zitting op 28 maart 2023 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Hij heeft een medisch document overgelegd dat zijn ziekenhuisopname na een schietincident bevestigt, maar de rechtbank oordeelt dat dit document niet voldoende is om zijn asielrelaas te onderbouwen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk voor Unicef heeft gewerkt en dat hij om die reden problemen heeft ondervonden met Al-Shabaab. De rechtbank wijst erop dat eiser summiere en vage verklaringen heeft afgelegd en dat hij geen documenten heeft overgelegd die zijn verhaal ondersteunen.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris Mogadishu als een binnenlands vestigingsalternatief voor eiser heeft kunnen aanmerken. Eiser heeft niet aangetoond dat hij bij terugkeer naar Mogadishu een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank heeft de argumenten van eiser over de onveilige situatie in Somalië en de dreigende hongersnood niet overtuigend geacht. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris geen dwangsom verschuldigd is, omdat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.21560

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Pourjalili).

ProcesverloopBij besluit van 30 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers aanvraag voor een asielvergunning voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig M. Abdullahi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt de Somalische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op 20 juni 1997. Hij heeft een asielaanvraag ingediend, omdat hij bij terugkeer naar Somalië vreest te worden vermoord door [organisatie]. Eiser zou in Somalië zijn bedreigd door [organisatie], omdat hij voor Unicef vaccinaties gaf aan baby’s en kleine kinderen. Ook familie en een vriendin van zijn tante zijn volgens hem telefonisch bedreigd. Eiser zou zelfs zijn beschoten door [organisatie], waarbij hij ernstig gewond is geraakt.
1.1.
Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen. Verweerder vindt het namelijk niet geloofwaardig dat eiser bij Unicef heeft gewerkt en daardoor problemen heeft ondervonden met [organisatie]. Verweerder wijst er op dat eiser zijn verhaal met geen enkel document heeft onderbouwd en dat hij vaag, summier en algemeen heeft verklaard over het werk voor Unicef en de gestelde problemen met [organisatie]. Verweerder erkent verder dat eiser een reëel risico loopt op ernstige schade als hij naar zijn voormalige woonplaats zou terugkeren, vanwege de algemene veiligheidssituatie daar. Toch is verweerder van oordeel dat eiser terug kan naar Somalië, omdat Mogadishu volgens hem een binnenlands beschermingsalternatief is voor eiser.
Wat vinden partijen in beroep?
2. Eiser wijst allereerst op een medisch document dat hij in handen heeft gekregen. Dat onderbouwt dat hij in het ziekenhuis heeft gelegen als gevolg van de beschieting. Verweerder kan dus niet langer volhouden dat eiser zijn relaas niet met documenten heeft onderbouwd. Andere documenten stonden op de telefoon die hij tijdens de schietpartij is kwijtgeraakt. Eiser betoogt verder in de kern dat hij niet vaag, summier en algemeen heeft verklaard over zijn werk voor Unicef en over de problemen met [organisatie]. Verweerder heeft verder onvoldoende de situatie in Somalië betrokken bij zijn verwachtingen over wat eiser kan verklaren ten aanzien van zijn werk voor Unicef. Eiser betoogt ook dat verweerder hem geen binnenlands beschermingsalternatief kan tegenwerpen, nu zijn twee kinderen in het onveilige gebied verblijven. Subsidiair betwist eiser dat Mogadishu als binnenlands beschermingsalternatief kan worden aangemerkt. Hierbij verwijst eiser naar een aantal stukken over aanslagen in Mogadishu en een dreigende hongersnood in Somalië. Tot slot verzoekt eiser de rechtbank om te oordelen dat verweerder een dwangsom verschuldigd is vanwege het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
2.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser met het overgelegde medische document nog steeds niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij slachtoffer is geworden van een schietpartij. Mocht de beschieting op zichzelf al wel geloofwaardig worden bevonden, dan is hiermee nog niet aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk de werkzaamheden heeft verricht voor Unicef en dat hij om die reden problemen met [organisatie] zou hebben gekregen. Verweerder handhaaft verder zijn standpunt dat Mogadishu een binnenlands beschermingsalternatief is voor eiser. Tot slot vindt verweerder dat hij terecht geen bestuurlijke dwangsom heeft vastgesteld.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Werkzaamheden bij Unicef en de problemen met [organisatie]
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de werkzaamheden bij Unicef en de daaruit voortkomende problemen met [organisatie] niet ten onrechte ongeloofwaardig vindt. Hiervoor is het volgende van belang.
3.1.
De rechtbank overweegt dat eiser ter onderbouwing van zijn relaas een medisch document heeft overgelegd, waarin door een arts wordt bevestigd dat eiser in de door hem gestelde periode in het ziekenhuis is behandeld voor een schotwond. Ten aanzien van dit document overweegt de rechtbank dat verweerder dit document niet op echtheid heeft kunnen laten onderzoeken, omdat het om een kopie gaat. Desondanks is verweerder in de beroepsfase alsnog inhoudelijk op het document ingegaan.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op de zitting deugdelijk heeft gemotiveerd dat het document onvoldoende is om het asielrelaas alsnog geloofwaardig te achten. Verweerder heeft zich namelijk op het standpunt kunnen stellen – ook indien wordt aangenomen dat eiser zou zijn beschoten – dat daarmee nog niet aannemelijk is gemaakt dat hij zou zijn neergeschoten vanwege de door hem gestelde problemen met [organisatie]. Deze kern van het asielrelaas – de gestelde werkzaamheden voor Unicef en de als gevolg daarvan ondervonden problemen met [organisatie] – kan verweerder vanwege de summiere en vage verklaringen van eiser nog steeds ongeloofwaardig vinden. Zo heeft verweerder erop kunnen wijzen dat eiser weinig weet te vertellen over Unicef als organisatie en weinig gedetailleerd kan verklaren over de werkzaamheden die hij voor hen heeft verricht, terwijl hij langer dan een jaar voor de organisatie zou hebben gewerkt. Ook heeft verweerder kunnen stellen dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij aan de baan is gekomen. Eisers enkele stelling dat dit is hoe het nu eenmaal gaat met Unicef in Somalië, is onvoldoende. Zoals verweerder op de zitting heeft uitgelegd, is deze stelling niet onderbouwd. Ook heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat eiser weinig concreet weet te verklaren over de geuite bedreigingen door [organisatie]. Eiser heeft daarnaast wisselend verklaard over de bedreigingen die [organisatie] heeft geuit naar familie(vrienden) van hem. Zo heeft eiser enerzijds verklaard dat de vriendin van zijn tante één keer is bedreigd, terwijl hij een ander moment verklaart dat zij meerdere keren is bedreigd. Ook heeft hij wisselend verklaard over de laatste keer dat zijn vader zou zijn bedreigd. Verweerder heeft het in dit kader ook opmerkelijk kunnen vinden dat eiser op zijn eerste werkdag voor Unicef al telefonisch zou zijn bedreigd door [organisatie]. De enkele stelling van eiser dat iedereen in zijn dorp elkaar kent en veel jonge mensen als informant actief zijn voor [organisatie], heeft verweerder onvoldoende kunnen vinden om dit punt van twijfel weg te nemen. Zoals verweerder op de zitting heeft toegelicht, is dit een niet-onderbouwde en algemene stelling.
Verweerder heeft eiser in dit kader tevens mogen tegenwerpen dat eiser dit onderdeel van zijn relaas niet met documenten heeft onderbouwd. Hij stelt meer dan een jaar voor Unicef te hebben gewerkt. Eiser heeft verklaard dat er stukken op zijn telefoon stonden, maar dat hij zijn telefoon bij het schietincident is kwijtgeraakt. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat niet valt in te zien waarom eiser niet op een andere manier aan documenten van Unicef zou kunnen komen. Ook zou hij op een andere manier de gestelde problemen met [organisatie] hebben kunnen onderbouwen. Hierbij wordt overwogen dat eiser kennelijk nog steeds contact heeft met de vriendin van zijn tante van wie hij het medisch document heeft gekregen. De door eiser gestelde dreigingen van [organisatie] zouden ook aan haar zijn geuit. Het gebrek aan onderbouwing in samenhang met voornoemde summiere en vage verklaringen hebben tot het oordeel mogen leiden dat de kern van eisers asielrelaas ongeloofwaardig is.
Binnenlands vestigingsalternatief
3.2.
Niet in geschil is tussen partijen dat eiser bij terugkeer naar zijn voormalige woonplaats een reëel risico loopt op ernstige schade. In geschil is tussen partijen of verweerder Mogadishu als binnenlands vestigingsalternatief heeft kunnen aanmerken en of eiser bij vestiging in Mogadishu dus niet ook een reëel risico loopt op ernstige schade.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Mogadishu een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank stelt voorop dat de hoogste bestuursrechter recent nog heeft geoordeeld dat Mogadishu als binnenlands vestigingsalternatief kan worden aangemerkt [2] . Verweerder heeft in de besluitvorming ook betrokken dat eiser eerder in Mogadishu heeft verbleven en dat hij daar naaste familieleden heeft wonen. De omstandigheden dat eiser fysieke klachten heeft en dat hij naar eigen zeggen twee kinderen heeft die in zijn herkomstgebied verblijven, maken het voorgaande niet anders. Zoals verweerder in het verweerschrift heeft opgemerkt, is niet gebleken of aangetoond dat eisers gestelde kinderen zich niet bij hem kunnen voegen in Mogadishu, noch dat de risico’s voor eiser in Mogadishu ernstig zouden worden verhoogd indien zijn kinderen zich bij hem zouden voegen. Ook de verwijzingen naar verschillende nieuwsartikelen, het stuk van het UNHCR en de informatie van Caritas leiden niet tot een ander oordeel. Uit de nieuwsartikelen blijkt weliswaar dat er recent een grote aanslag heeft plaatsgevonden, maar zoals in het verweerschrift wordt opgemerkt, was deze aanslag een gerichte actie op het Somalische ministerie van Onderwijs. Deze nieuwsartikelen kunnen dus niet leiden tot de conclusie dat verweerder Mogadishu niet als binnenlands vestigingsalternatief heeft kunnen aanmerken.
Over het rapport van Caritas overweegt de rechtbank nog het volgende. Uit vaste rechtspraak van het EHRM [3] volgt dat als een humanitaire situatie zich niet afspeelt in de context van een gewapend conflict (zoals hier aan de orde is), artikel 3 van het EVRM alleen wordt geschonden in “very exceptional cases where the humanitarian grounds against removal are compelling”. Hoewel de situatie in Somalië zeer zorgelijk is in verband met een dreigende hongersnood, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de risico’s daarvan voor hem in Mogadishu zodanig groot zijn dat dergelijke exceptionele omstandigheden moeten worden aangenomen. Hierbij speelt ook mee dat in de informatie van Caritas niets wordt vermeld over de situatie in Mogadishu en dat met name de Gedo regio in zuid-Somalië wordt genoemd. Gelet op het voorgaande heeft verweerder Mogadishu dus als binnenlands vestigingsalternatief kunnen aanmerken voor eiser.
Dwangsom
3.4.
In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij, gelet op de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (de Tijdelijke wet), geen dwangsom verschuldigd is.
3.5.
De rechtbank overweegt dat in de Tijdelijke wet, zoals deze geldt vanaf 11 juli 2021, is neergelegd dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 van de Awb [4] niet van toepassing zijn op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. [5] Op 30 november 2022 heeft de hoogste bestuursrechter geoordeeld dat de Tijdelijke wet, voor zover daarin is uitgesloten dat verweerder een dwangsom verbeurt indien hij na een ingebrekestelling niet tijdig een besluit neemt op een asielaanvraag niet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel, het Unierechtelijke beginsel van effectieve rechtsbescherming en het Unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel. [6] Dit betekent dat verweerder in het besluit terecht heeft vastgesteld dat hij geen bestuurlijke dwangsom aan eiser heeft verbeurd.
Wat is de conclusie?
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens - Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr.J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 16 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1067.
3.Zie de arresten Sufi en Elmi (28 juni 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0628JUD000831907) en S.H.H. (29 januari 2013, ECLI:CE:ECHR:2013:0129JUD006036710) tegen het Verenigd Koninkrijk van het Europees Hof voor de rechten van de mens.
4.Algemene wet bestuursrecht.
5.Artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Stb. 2020, 242).
6.De uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3352.