In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 6 maart 2023, wordt het beroep van eisers, die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hebben ingediend, behandeld. Eisers hebben beroep ingesteld omdat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet tijdig heeft beslist op hun aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 18 september 2018 is ingediend en dat verweerder binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag had moeten beslissen. Eisers hebben verweerder op 21 augustus 2022 in gebreke gesteld, maar hebben meer dan twee weken na deze ingebrekestelling beroep ingesteld.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en gegrond is. De rechtbank legt verweerder een termijn van twee weken op om alsnog een besluit te nemen op de asielaanvraag. Indien verweerder deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eisers recht hebben op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 418,50. Dit bedrag is gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij rekening is gehouden met het feit dat eisers een professionele juridische hulpverlener hebben ingeschakeld.
De rechtbank concludeert dat de tijdelijke wet die het opleggen van bestuurlijke dwangsommen in asielzaken opschort, niet van toepassing is in deze zaak. Hierdoor kan de rechtbank verweerder wel een dwangsom opleggen voor het niet tijdig beslissen op de aanvraag. De uitspraak is openbaar gemaakt en de rechtbank heeft de beslissing in aanwezigheid van de griffier uitgesproken.